Deze week speelde ik een voorstelling op Oerol en ik moet eerlijk toegeven dat ik een beetje ben geschrokken van het publiek.
Het was niet iedereen (onze jongste bezoeker kreeg halverwege de voorstelling zelfs een schone luier) maar toch was het leeuwendeel van de zaal hartstikke grijs. Mensen met stokken, mensen met aambeikussentjes, mensen die vanwege een kapotte heup niet op onze tribune konden zitten. Ze kwamen deze week, in uiteenlopende tempo’s, allemaal voorbij.
Dat is niet erg. Schoonheid doet niet aan leeftijdsdiscriminatie en ik hoop dat wanneer ikzelf zeventiger ben ik ook nog welkom ben in de kunst. Maar toch hoopte ik voorafgaand aan deze week op een iets leeftijddiverser publiek. Je hoopt als theatermaker niet op de licht geamuseerde glimlach (‘wat een gekke jonge jongens’), je hoopt op de zorgelijke grimas waarachter een heel leven op haar grondvesten schudt.
Zo’n grimas is moeilijker voor mensen met al vaststaande levens, levens vol koophuizen, kleinkinderen en een hoofd vol ervaringen dat een weloverwogen maar daardoor ook ietwat vastgeroeste mening dicteert. Als theatermaker hoop je bij te dragen aan hoofden, aan levens, die nog volop in ontwikkeling zijn.
Als gewone bezoeker naar Oerol gaan is te duur
Dat soort levens, dat soort jonge mensen, is er wel op Oerol, maar ze hebben meestal het T-shirt van de Oerol-vrijwilligers aan. Als je het aan ze vraagt geven ze aan dat dat de enige manier is waarop ze Oerol kunnen bezoeken: als gewone bezoeker naar Oerol gaan is simpelweg te duur. Als je als gewone bezoeker naar Oerol gaat moet je een bootticket kopen, een hotelkamer betalen, een fiets huren.
Daar komt dan nog een festivalbandje bovenop, plus tickets voor de voorstellingen die je bezoekt. En nee, het is niet alsof de Oerolorganisatie daar rijk van wordt, die doen hun uiterste best het festival voor iedereen financieel toegankelijk te maken en elk jaar draaien ze net of net niet quitte. Maar het organiseren van een wonderschoon, cultureel diepgravend, potentieel levensveranderend festival is nou eenmaal ontzettend duur.
Besteed die 1,5 procent aan cultuur
In dezelfde week van Oerol werd er gesmeten met miljarden. Dat smijten met miljarden gebeurde in de NAVO-vergaderzaaltjes in een minutieus afgegrendeld Den Haag. Ook daar ging het over jonge mensen, jonge mensen in camouflagepakken, en er werd vergaderd over hoeveel geld er naar hen moest om ze een beetje goed uitgerust de oorlog in te sturen. 3,5 procent van de totale economie besteden aan geweren, en nog 1,5 procent erbij aan defensiegerelateerde zaken. Aan alles wat het op de juiste manier schieten met die geweren ondersteunt.
Ik zeg, besteed die 1,5 procent aan cultuur. Besteed het aan jonge mensen, aan de vorming van jonge mensen. Besteed het aan het zo goedkoop mogelijk houden van culturele uitingen, zodat als het ooit oorlog wordt, we mensen met een goed gevormd verstand aan de frontlinie hebben staan.
Cultuur maakt de maatschappij tot wat ze is
Want cultuur is er niet voor de lol, is er niet voor simpel amusement, het maakt de maatschappij tot wat ze is. En nu het elke week in het nieuws honderdduizend keer over onze verdediging gaat, moeten we ook nadenken over wát we dan willen verdedigen. Ik zeg: dat is de schoonheid, de mooie dingen, de mogelijkheid schoonheid te ontsluiten voor eenieder in de maatschappij. En ik zeg: als we geld gaan investeren in die dingen verdedigen, dan moeten we evengoed geld investeren dat die dingen niet uitsterven met onze zeventigers, maar juist voor altijd kunnen blijven bestaan.