Mijn vader leunt over de balustrade en speurt het zwembad af. Met hun natte haren en goed getrainde zwemslagen lijken al die kinderlijven op elkaar.
Maaike Borst. Foto: Marleen Annema
Kikker, vliegtuig, potlood, herhalen de afzwemmertjes in gedachten. Benen gebogen, benen gespreid, benen gestrekt. Vijfentwintig meter tot de overkant.
,,Ik zou het niet halen”, zegt mijn vader.
Hij meent het. Hij heeft nooit goed leren zwemmen. Iets met les in een buitenbad, koud en verschrikkelijk. Geen diploma gehaald.
Ik wijs hem zijn kleinzoon aan. Die daar, met die overtuigende rugslag. Zijn baan is wat scheef, vooruit, maar hij blijft boven en gaat hard.
Als kind heb ik nooit gemerkt dat mijn vader een slechte zwemmer was. Op zijn armen vertrouwde ik in zee. Aan zijn nek hing ik in het meer dat iedereen het spartelmeer noemde. Wist ik veel dat zijn voeten altijd op de grond stonden.
Naar het zwembad gingen we nooit. Ik ben opgevoed met een hekel aan chloor en vochtige binnenwarmte. In mijn fotoboek zit één vakantiekiekje van mijn vader met mijn broer en ik als peuters in een subtropisch zwemparadijs – ik heb het altijd een raar plaatje gevonden.
Beneden naast het bad stropen de kinderen de zeiknatte kleren van hun lijf en ik weet nog precies hoe dat voelt. Het zware doorweekte textiel tegen je huid geplakt. Is eigenlijk wel lekker, vindt jongste zoon, de afzwemmer.
Als hij het water weer inspringt voor de borstcrawl maakt hij even snel een bommetje. Neemt de startpositie aan (superman!), steekt zijn hoofd in het water en gaat. Geen twijfel in zijn lijf, dat diploma is voor hem.
Het leven wordt net iets lichter als je kind kan zwemmen. Van de weinige risico’s in ons veilige land kun je er toch weer een afstrepen.
Mijn vader verkeerde overigens nooit in verdrinkingsgevaar. De enige keer dat hij op het randje van de dood balanceerde was toen hij op zijn dertiende stiekem een slok nam uit een sinasfles van een stel bouwvakkers. In de fles bleek zoutzuur te zitten. Je kunt zoveel diploma’s halen als je wilt, daar is niemand tegenop gewassen.
,,Mag ik nu echt overal zonder bandjes in?’‘ Met wijduitstaande zwembadharen stuitert mijn geslaagde zoon na afloop naar buiten. ,,In het diepe? Van de duikplank? In de golven? Van de brug?’‘ Ik knik. Overal.
,,Gaan we morgen zwemmen?”
We gaan de draaideur door en oktober slaat ons tegemoet. Voorlopig geen zee en spartelmeren, geen druppelende dorpskinderen bij de brug. We zijn gedoemd tot chloor.