De man die de berg afdaalt perst er nog net een flauwe glimlach uit voordat hij naast me op de steenhoop aan de voet van de gletsjer ploft. Ik zag hem pas op het laatste moment aankomen, alsof hij was opgegaan in de berg en er opeens uit tevoorschijn kwam.
De man die de berg afdaalt perst er nog net een flauwe glimlach uit voordat hij naast me op de steenhoop aan de voet van de gletsjer ploft. Ik zag hem pas op het laatste moment aankomen, alsof hij was opgegaan in de berg en er opeens uit tevoorschijn kwam.
Zo lijkt hij zich ook te voelen. Tenminste, zijn tred wankelt een beetje en zijn blik heeft iets verwilderds.
We zitten op 3000 meter hoogte. De wereld om ons heen bestaat uit steen, ijs en water. De sneeuw is in de zomer gesmolten. Het zal niet lang meer duren voordat een nieuwe witte deken het scherpe gruis weer verhult en verzacht, maar in september heerst hier de levenloze kaalheid.
Ik zat daar al even, in kleermakerszit, een broodje te eten dat ik smeerde in het dal, te wachten tot de top van de berg uit de wolken tevoorschijn zou komen, maar in plaats daarvan was er opeens die man.
Hij komt van boven, ik van beneden. ,,Was je op de top?’’, vraag ik hem. Hij knikt. ,,Met drie anderen.’’
Dan zie ik inderdaad nog een paar gammele figuurtjes in de verte de rotsen bedwingen. Vreemd hoe zelfs mensen in felgekleurde sportkleren in het grootse grauwe bergland kunnen verdwijnen. Je hebt hier geen schutkleur nodig, je bent sowieso een stipje.
,,Wauw’’, mompel ik bewonderend. ,,De top.’’ Die verstopte schim daarboven waar ik nooit kom, omdat ik al tevreden ben als ik me ergens halverwege kan verschansen met een broodje kaas en een colafles gevuld met kraanwater en mijn blik kan verdelen tussen omhoog en omlaag - allebei even mooi. Tevreden omdat ik de weg naar boven verder versperd weet door gletsjers en klettersteig en ondanks mijn verlangen naar de top eindelijk rustig kan gaan zitten.
Totdat er dus een man van boven komt, een doodgewone man, bezweet en wankel maar glimlachend, die wél daar is geweest, vandaag zelfs, net nog, en laat zien wat mogelijk is.
De wolken willen nog steeds niet wijken. Ik sta op, zeg de bergbeklimmer gedag en wandel de kam af. De gletsjer verdwijnt uit zicht, het dal ligt lieflijk en levendig aan mijn voeten. Beneden wacht mijn vader die het wel even goed vond, een rustdag heeft genomen in onze wandelvakantie en sterke koffie zet in de camper.
,,Kon je de top nog zien?’’, vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. ,,Verscholen achter de wolken.’’