Dorpsgenoot springt van de brug, trekt zijn knieën op, slaat zijn armen eromheen en slaat te water. De druppels spatten omhoog tot in mijn nek, de toeschouwende kinderen juichen, zijn doel (het open raam van een passerende auto) is bereikt.
Water op het verhitte hoofd van de filerijder. Missie geslaagd.
Het is een wonderlijke middag. De ringweg is afgesloten, al het verkeer uit de wijde omgeving is vastgelopen in het dorp en het lijkt hier wel een festival.
Onze brug, waar zomers de kinderen en wannabe-kinderen vanaf springen, is de flessenhals waarin alles stokt. Boze mannen, opgefokte vrouwen, lamgeslagen chauffeurs; allemaal moeten ze over de brug die weliswaar de Neije Draai heet maar het verkeer niets moderns te bieden heeft.
Eén auto tegelijk.
Het zijn de vrouwen uit het dorp – natuurlijk – die zich geroepen voelen om die arme automobilisten te hulp te schieten. Een vrouw aan de ene kant van de brug, een vrouw aan de andere kant, samen regelen ze het verkeer. Mét de handgebaren en de autoriteit van een verkeersregelaar, zonder het fluorescerende veiligheidshesje.
,,Nee”, reageert een van de twee op een geërgerde chauffeur. ,,De politie vindt het blijkbaar niet nodig om te helpen.”
Het naastgelegen terras kijkt toe. Honend gelach voor de man die zijn vuist uit het autoraam steekt en hem als een tekenfilmfiguurtje op en neer beweegt. Een massale zucht van verlichting als de vrachtwagen bij poging acht eindelijk de bocht heeft gehaald. Afkeurend gemompel bij de zoveelste scheldpartij.
Het is zondagmiddag jongens.
Zo is het dorp op deze tropische dag verdeeld in twee soorten mens: opgesloten voorbijgangers in brandend blik en ontspannen vrije voetgangers op straat. ,,Kalm aan”, zeggen de dorpelingen tegen de automobilisten. ,,Kalm aan.” Ze hebben makkelijk praten op hun teenslippers, met biertje en zwemwater binnen bereik en de nadruppelende kinderen in handdoek aan hun zijde.
En ik sta daar op de brug, in zomerjurkje, wat bij te praten over de verregende vakantie in Frankrijk, nog een paar minuten want ik krijg bezoek. Ik voel de spetters in mijn nek en weet weer wat we steeds vergeten, dat geluk zit in de gekste dingen – zelfs in een door auto’s verstopt dorp – en voor het eerst van mijn leven zou ik willen dat ik een bommetje kon.