Meestal had hij buikpijn op een feestje, zei het jongetje.
Hij was bijna weggevlucht. Terwijl de kinderen zich stuiterend met hun cadeau-tasjes in de hand om ons heen verzamelden, wilde hij naar huis glippen.
„Ik weet het niet”, antwoordde hij op de vraag waarom hij niet mee wilde. Vond hij het spannend? „Ja.”
Onze jongste had hem uitgenodigd voor zijn verjaardag. Buitensporig hoe trots je je voelt als je kind een klasgenootje wil vragen met het argument ‘hij wordt nooit uitgenodigd maar ik vind hem aardig’. Dat de hoeveelheid kinderen op het feestje zo nog verder uit de hand liep, namen we voor lief.
Toen het jongetje er op het moment suprême vandoor wilde, knielden we bij hem neer. Probeer het gewoon, zeiden we, als je toch naar huis wilt, brengen we je meteen. Schoorvoetend ging hij akkoord en sloot zich aan bij het feestgedruis.
Ik wist niet hoe verjaardagsfeestjes verliepen in het land waaruit hij met zijn ouders was gevlucht. Hier verstopten de kinderen hun cadeautjes zodra ze bij ons thuis waren, daarna serveerden we taart en toen gingen we naar een recreatiehal om te ‘rodelen’ op een helling van wit tapijt.
Natuurlijk was het net dat ene jongetje dat zijn arm bezeerde, en niet een van de andere negen rauwdouwers die we hadden losgelaten op de nepsneeuwberg. Hij huilde, verwenste het kind dat een sleetje op zijn baan had laten slingeren, maar naar huis wilde hij niet. Hij hield zijn zere elleboog stijf tegen zich aan en klom weer de helling op.
Het was zwaar, vond hij. „Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag, omhoog, omlaag.” Wij zaten met een kop koffie en een krant aan de voet van de heuvel en knikten begripvol. Met een groep van tien 7- en 8-jarigen was uitputting onze enige overlevingsstrategie dus we konden niets voor hem doen behalve een glaasje limonade inschenken.
Pas na de afsluitende disco in onze provisorisch verduisterde woonkamer wilde hij naar huis. Tegelijk met iedereen. Lolly in de mond, cadeautje in de hand. „Meestal heb ik buikpijn op een feestje”, zei hij in de auto terug. „Maar nu niet.”
Thuis lag onze jarige op de bank uit te blazen. Hij had nog nooit willen vluchten voor een feestje, of er buikpijn van gekregen. Zijn leven was vol vertrouwen.
Hij staarde droevig naar de slingers op het plafond en zuchtte diep. „Dit is maar één keer per jaar.”