Maaike Borst (45) schrijft in haar column Voorbijganger over alles wat ze onderweg tegenkomt. In haar persoonlijke leven, in haar werk als verslaggever van de krant en soms gewoon op straat.
De buurman schuifelt voor het raam langs. Stapje voor stapje. Zijn haren verward in winderig februari.
Ik moet hem nodig eens vragen hoe het gaat, denk ik, terwijl ik naar hem kijk vanaf mijn hoekje op de bank. Op mijn benen ligt een slaapzak, in mijn rug steunt een hoofdkussen. Buiten voelt ver weg.
Morgen, beloof ik mezelf, dan vraag ik het hem.
Al twee weken denk ik aan morgen. Steeds opnieuw word ik wakker en denk: morgen, vandaag niet. Nog even niet werken, niet fietsen, niet stoeien, niet aan de buurman vragen hoe het gaat. Ik verschuil me, ziek, in het hoekje van de bank. Wacht tot het over gaat, zie hoe alles aan me voorbijgaat.
De buurman schuifelt verder, de buurvrouw zorgzaam aan zijn zijde, hun zoon loopt hen tegemoet. Onze poes flirt op straat met wandelaars, die haar aaien en zich betrapt voelen als ze zien dat ik kijk.
Vrienden van mijn zoon komen aanfietsen, allemaal met dezelfde witte sportschoenen en donkere gewatteerde jassen. Ongeduldig kloppen ze op de achterdeur. Kom nou, anders zijn we te laat voor training. Binnen hoor ik hoe zware mannenvoetstappen met de lichte tred van een jongen naar beneden spurten. Doei mama.
In het hoekje van onze bank ligt een kussentje met ananassenprint. Bepantserde tropische vruchten met harde stekelbladeren tegen een lichtblauwe achtergrond. Wie bedenkt zoiets eigenlijk? Ik leg mijn hoofd erop te rusten.
De achterdeur gaat open. Jongste kind komt thuis, huppelt naar de bank en kruipt bij me onder de slaapzak. Hij is laatste geworden bij het lasergamen en toch was het superleuk. De gymzaal was pikkedonker. Hij geeft me een knuffel en stuitert naar boven. Kinderen houden het niet lang vol op de bank.
In de vensterbank staat thee, daarnaast liggen een reisgids voor de Pyreneeën en een thriller over de technologie van gezichtsherkenning. Hoe ze met een simpele foto de identiteit van willekeurige voorbijgangers kunnen vaststellen. Gewoon, vanachter een raam als dit.
Ik kijk naar mensen die voorbij fietsen en ben blij dat ik niet weet wie ze zijn of waar ze naartoe gaan. De kat is inmiddels weer binnen en trekt raar met haar bek omdat ze een koolmees in de appelboom ziet zitten. Naast de boom zie ik het eerste frisse groen opkomen uit de dorre grond.
De buurman is op weg terug naar huis, leunend op zijn vrouw. Morgen vraag ik hoe het met hem gaat. Morgen voel ik me vast beter.