De koffer van Hendrik Lunsing, met daarin ook het dagboek. Willem Anninga (links), Hilda Karst en Kees van Dijk dragen de spullen binnenkort over aan het Drents Archief. Foto: Jan Anninga
Een veldfles, schoenen maar ook een dagboek. Die spullen troffen Hilda en Henk Karst aan in een weggestopte koffer van Hendrik Lunsing, kleermaker uit Gees, die werd afgevoerd naar een krijgsgevangenenkamp. „Ik heb hem nu een beetje leren kennen.”
Ze hadden altijd goed contact met de twee vrijgezelle dames die in Gees tegenover hen woonden. De vrouwen waren al wat op leeftijd, dus hielden Hilda en Henk Karst een oogje in het zeil. Ze wisten dat Jantje en Rolien Lunsing ook een broer hadden gehad. Hendrik Lunsing, die in 1986 was overleden. Hem hebben ze nooit gekend.
Geschiedenisfanaat Henk vroeg de vrouwen soms naar hun oorlogservaringen. Ze spraken over van alles, maar nóóít daarover. En al zeker niet over wat hun broer had moeten doorstaan in een krijgsgevangenenkamp bij Dresden. „Tot op de dag van vandaag blijft het gissen waarom niet”, zegt Hilda Karst.
Henk had zijn eigen boerderij al met veel plezier gerestaureerd. Zo’n project zag hij ook wel zitten voor het huis van de zusters. De laatste bewoonster, Rolien Lunsing, overleed in 2010. In 2011 kwam de boerderij in handen van de familie Karst.
‘Boven lag overal stof’
Jarenlang was er niets met het huis gebeurd. „Boven lag overal stof. Daar kwamen ze nooit. Nabestaanden hadden geen belang bij allerlei spullen uit het huis. Bij het leeghalen van de boerderij kwam Henk allerlei nota’s en tekeningen van verbouwingen tegen. Hij genoot ervan om zo de geschiedenis van de boerderij te achterhalen.”
In de keukenla had Henk al eens een geheimzinnige advertentie aangetroffen, geknipt uit de krant. ‘Wie kan inlichtingen verschaffen over Hendrik Lunsing, die in september 1944 als krijgsgevangene naar Duitsland is vervoerd.’ Hilda en Henk waren met stomheid geslagen. Krijgsgevangene? En ook nog eens zoekgeraakt? Waarom hadden de zussen daarover nooit verteld?
De opmerkelijke advertentie die Henk Karst vond in een keukenla. Foto: Willem Anninga
Een ingebouwde kleerkast op de gang vormde de toegang tot meer duidelijkheid. Want bij het opruimen van de spullen stuitten de twee ineens op een koffer, met daarin schoenen, een veldfles maar ook een cacaoblik waarin dagboekaantekeningen zaten. „Die koffer was duidelijk weggestopt. Alsof het verleden voorgoed was opgeborgen. We zijn avonden bezig geweest om het dagboek te ontcijferen en over te tikken. Naar bed gaan stelden we vaak uit, zo benieuwd waren we naar het verdere verloop.”
De koffer waarin ook het dagboek zat. Foto: Willem Anninga
Het is geen heldhaftig verhaal. Eerder een koel relaas, ook als hij zonder veel emotie heftige momenten omschrijft. ‘Er was springstof op de rails gelegd. Ze wilden de wagons laten springen en ons erbij. Maar gelukkig wordt dit verijdeld door de schildwacht (...). Zo zijn wij voor de tweede keer aan de dood ontsnapt.’
‘Ik denk dat hij soms wat jokt’
Wat ze die dag aten, komt vaak voorbij, evenals het weer en de weinige sigaretten die ze kregen te roken. „Ik denk dat hij soms ook wat jokt”, zegt Kees van Dijk, medeschrijver van het vorig jaar verschenen geschiedenisboek over Gees. Ook Henk Karst, die in 2016 overleed, werkte daaraan mee. „Lunsing blijft maar positief, terwijl je weet dat het kommer en kwel was. Misschien deed hij dat ook wel om zichzelf moed in te praten.”
Het dagboek begint op de dag dat Lunsing door de NSB wordt opgepakt, op 22 augustus 1944. „Dat gebeurde tijdens een razzia in Gees, waarbij hij van zijn bed wordt gelicht en samen met anderen op de Dorpsstraat plat moet liggen”, weet Willem Anninga, die de foto’s voor het boek over Gees voor zijn rekening nam. „Hij werd opgepakt omdat hij geen gehoor had gegeven aan een oproep van de Arbeitseinsatz.”
Ze worden per trein via Ommen naar Amersfoort afgevoerd. Onderweg springen vijf mannen eruit. Zij weten te ontkomen. ‘Had ik ook maar een kans gehad. Dan had ik dat ook gedaan’, schrijft Lunsing. Via omwegen komen ze terecht in krijgsgevangenenkamp M. Stammlager IV B, Mühlberg bij Dresden.
Het krijgsgevangenenkamp. Foto: Rijksmuseum
De eerste pagina’s van het dagboek komen sigaretten en eten vaak voorbij. ‘Prachtig als men iets te roken heeft. Maar de dagen zijn hier alle gelijk. (...) Maar aan het eten moet men wennen. Kartoffel en pompoenensoep.’
Een enkele keer mogen ze ook even naar buiten, naar het dorp in de buurt. ‘We zijn in een café geweest om een pot bier te drinken en hebben mooi gebiljart.’
Diep gelovig
In het kamp maakt Lunsing kennis met Henk, die niet alleen – net als hijzelf – kleermaker is maar ook nog eens diep gelovig. Niet voor niets leidt Henk regelmatig de kerkdienst. Ook Lunsing is een godvruchtig man. Ze kunnen het goed met elkaar vinden, maar het herstellen van kleding valt niet mee. Bij vodden valt er niet meer zoveel te herstellen.
‘De Rusch trekt hard op’, schrijft Lunsing hoopvol. Dresden wordt zwaar gebombardeerd. ‘s Nachts is het net zo licht als overdag. ‘Wat hebben wij angst uitgestaan. Maar wij zijn er goed afgekomen. Wij leven allen nog. God heeft nog geen voleinding willen maken met ons. Maar duizenden zijn weer de dood ingegaan.’
De krijgsgevangenen moeten het kamp uit. In twee dagen tijd loopt Lunsing met zijn groep 55 kilometer. ‘Dat is een hele afstand met die koffers.’ Hij wordt met anderen ingekwartierd bij een boer. Op 2 mei schrijft Lunsing dat Hitler dood is. ‘Die maakt het einde niet meer mee. We zullen nu wel dicht bij de vrede zijn.’
Holland is vrij
Zaterdag 5 mei: ‘Heerlijk geslapen. Vanmorgen kregen we bericht dat Holland vrij is. Ik hoop dat voor ons ook spoedig het uur van bevrijding mag aanbreken.’ Op 10 mei, Hemelvaartsdag, gaat de groep op reis richting huis. ‘Hoera. Wat een vreugde.’ Maar de stemming slaat snel om als ze Russen tegenkomen. Ze begroeten Lunsing weliswaar met ‘Hé Hollander, kameraad’, maar ondertussen moet wel een van de mannen zijn horloge inleveren.
Het lopen gaat de kleermaker slecht af. Zijn voeten doen pijn, zijn benen zitten vol met blaren. Hij krijgt onderdak bij een familie met wie hij ook na de oorlog nog contact heeft. Russen houden flink huis in het gebied. ‘Er wordt maar geplunderd. Het is niet goed te keuren. Maar het is geen hoogstaand volk.’
Hendrik Lunsing Foto: Willem Anninga
‘Niks als ellende’, schrijft Lunsing een paar dagen later opnieuw over de bevrijders uit het oosten. ‘De vrouwen en meisjes zitten te beven op hun stoel. Want die zijn niet veilig. Het is treurig, maar het is zo.’ Hij verhaalt over Russen die op zoek zijn naar Schnaps in het dorp. Als bewoners van een huis dat niet hebben, wordt een van hen doodgeschoten. ‘Je kunt zien, de Rus is niet mak. De mensen durven haast niet meer naar bed, zo bang zijn ze voor de Rus.’ Meisjes worden opgepakt, weggevoerd, verkracht. ‘Het zijn beestmensen.’
Radio Oranje
Lunsing maakt aanstalten om op de fiets die hij heeft gekregen naar huis te keren. Pinksteren komt eraan. Regelmatig luistert Lunsing naar Radio Oranje, via zijn eigen radio die hij telkens verborgen heeft weten te houden. Net als de pasfoto’s van zijn ouders. Op tweede pinksterdag vraagt hij zich af of het traditionele zendingsfeest op landgoed De Klencke in Oosterhesselen ook weer zal plaatsvinden. ‘Want Holland is toch weer vrij. Als het maar niet regent ofzo. Want je hebt dan vaak slecht weer. (...) Ik wou dat ik ook spoedig naar Holland terug kan.’
Een pagina uit het dagboek. Foto: Willem Anninga
Het dagboek eindigt bij die dag. Kees van Dijk weet dat Lunsing uiteindelijk in Eijsden (Zuid-Limburg) het land binnenkomt. „Daar was destijds een aanmeldcentrum voor krijsgevangenen, net zoals we nu in Ter Apel voor asielzoekers hebben. Misschien is hij daar bewust naartoe gegaan, maar het kan ook toeval zijn. Als je vanuit Dresden in een rechte lijn naar Nederland gaat, kom je daar ongeveer uit.”
Hoe de reis naar huis verliep, is gissen. Feit is dat Lunsing in Gees zijn beroep als kleermaker weer oppakte.
Desillusie
Hilda Karst is vooral geraakt door de beschrijving van de Russen. „Hij heeft er geen goed woord voor over. Hij zag hen eerst natuurlijk als de bevrijders, maar elke ontmoeting erna was voor hem een nieuwe desillusie.”
Dankzij het dagboek is ze zich nog meer voor geschiedenis gaan interesseren. „Als je ergens meer van afweet, wordt het veel boeiender. Mijn onbekende overbuurman heb ik dankzij het dagboek nu toch een beetje leren kennen.”
Kapper in Zweeloo
Dat haar twee overbuurvrouwen nooit over het kamp van hun broer en de lange tocht naar huis spraken, kan natuurlijk ook aan de tijd hebben gelegen. Persoonlijke zaken werden vroeger minder snel gedeeld. Kees van Dijks vader was ook krijgsgevangene, maar reken er maar niet op dat hij zelf daarover praatte. „Hij is helaas vroeg gestorven, maar ik had er graag met hem over willen spreken.”
Willem Anninga’s schoonvader was kapper in Zweeloo, maar werd door de Duitsers gedwongen te knippen in de verschillende kampen. „Daarover werd ook nooit gesproken”, zegt Anninga.
'Egodocumenten van grote waarde'
De koffer en het dagboek worden binnenkort overgedragen aan het Drents Archief. Conservator Mark Goslinga, die het dagboek zelf nog niet heeft gelezen, geeft aan dat het Drents Archief grote waarde hecht aan persoonlijke documenten.
„Bronnen als brieven en dagboeken, ook wel egodocumenten genoemd, laten namelijk een heel andere kant van de geschiedenis zien dan bijvoorbeeld geboorteakten en gemeenteverslagen. Met dagboeken wordt het persoonlijke leven van Drenten zichtbaar: wat beleefden ze, hoe keken ze tegen dingen aan, wat dachten ze? Dagboeken over zo’n ingrijpende periode als de Tweede Wereldoorlog zijn natuurlijk extra bijzonder.”
Volgens Goslinga valt het verzwijgen van het dagboek heel goed bij de generatie van de twee zussen. „Men was vroeger niet zo gewend om over emoties te praten. Zeker niet wanneer dat over aangrijpende zaken ging. Men stopte emoties, en ook de tastbare herinneringen daaraan zoals zo’n koffer, liever ver weg.”