Direct na de oorlog, in de zomer van 1945, vertrok mijn vader als legerpredikant naar Indië, teneinde de archipel voor het koninkrijk te behouden.
Dat was vóór de bom op Hiroshima, en de Japanners, ofschoon aan de verliezende hand, waren nog niet verdreven, wat het aannemelijker maakte dat doortastend ingrijpen ginds een voortzetting was van het verzet tegen de Duitsers.
Inmiddels kijken we daar geheel anders tegenaan, en worden de zogeheten ‘politionele acties’ min of meer gelijkgesteld aan de onderdrukking waarvan we juist bevrijd waren (het geeft te denken dat het woord ‘oorlog’ in dit verband vermeden werd, net zoals de agressie jegens Oekraïne in Rusland ‘speciale militaire operatie’ genoemd moet worden).
‘Schone oorlog bestaat niet’
Pas in ’69 begonnen de eerste verhalen over ‘excessen’ bekend te worden. Mijn vader zei daarover dat men wel een oorlog had gewild, maar een schone oorlog, ‘en dat bestaat niet’. Hij was al voor de ergste fase teruggekomen, in ’47, maar had er wel aan overgehouden dat hij zich nog lange tijd bij het knallen van een uitlaat terstond in het struweel stortte. Gelukkig stierf hij voor de communis opinio postvatte dat we ons destijds ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ hadden bevonden.
Eén van de gevolgen der voortdurende herijking van het verleden is dat die strijd tot behoud van Indonesië nauwelijks deel uitmaakt van ons collectieve geheugen. Onlangs verscheen niettemin Indië is een mooi land, maar men moet er niet als militair zitten, de dagboeken en brieven van Jan Steenbeek (1927-2002), die vlak voor de onafhankelijkheid als 21-jarige dienstplichtig soldaat naar de Oost werd gestuurd, en daar onder meer de bloedige coup van kapitein (‘de Turk’) Westerling meemaakte.
Steenbeek was geen doorsnee-rekruut. Hij was zeer belezen en kende, behalve de gymnasiumtalen, Italiaans en Russisch, waar hij in geschrifte geen geheim van maakt. Zijn typeringen van zijn medestrijders zijn niet mals, en ook over de ‘inlanders’ oordeelt hij op een wijze die menige eigentijdse wenkbrauw zal doen fronsen.
Onverhoedse aanval
Je krijgt al lezend een goed besef van de dagelijkse werkelijkheid van zo’n veldtocht, waar die jongens eigenlijk niet weten waar ze aan toe zijn. De schrijver houdt zich groot, maar de angst en onzekerheid zijn voelbaar. Na een onverhoedse aanval zweert iedereen bloedige wraak: ‘Voor één blanke, honderd bruinen, anders komt er inflatie.’
Als er zich ’s nachts een lichtje vertoont, volgt er onmiddellijk mitrailleurvuur, ‘maar niemand der orde- en rustbrengers denkt eraan, eens te kijken of ook onschuldige burgers, een minnend paartje, werden neergeschoten.’
Steenbeek is een gelovig man, en heeft er moeite mee christendom en oorlog met elkaar te verzoenen. ‘Hebt uw vijanden lief – je schiet ze voor hun flikker; overwin het kwade door het goede – je steekt een kampong in de fik.’
Troost put hij uit de literatuur, vooral uit het van buiten leren van gedichten, waar zijn vele studenten van kunnen getuigen, want na zijn thuiskomst groeide hij uit tot een legendarische docent aan de Universiteit Utrecht. Over zijn Indische ervaringen sprak hij nimmer.
Deze postume uitgave brengt daar verandering in. Ik heb het boek in één ruk uitgelezen, want dat had ik nog niet gezegd: het is verschrikkelijk goed geschreven.