Dinsdagavond, circa 20.30 uur. Kort na de tv-uitzending van de EK-voetbalwedstrijd Oostenrijk-Nederland. Ik besluit een wandelingdoor mijn wijk te maken.
Wanneer ik naar buiten stap en de deur achter me dichttrek staan er een paar jongens onder de overkapping naast mijn huis met elkaar te praten. Over de wedstrijd natuurlijk.
Twee van hen ken ik en zij mij, en ze beginnen onmiddellijk met: „Nou, meneer, vond u het ook zo’n k...wedstrijd? Van Nederland dan hè?”
Ik bevestig half knikkend, half de krachtterm herhalend. „Maar wat doe je eraan?” zeg ik berustend.
„Ik weet wat je eraan doet”, roept een van hen. “Gewoon niet betalen.”
Het is de schuld van Ajax
„Helpt niks”, roept een ander daar meteen overheen, „die lui verdienen zoveel, miljoenen, dat maakt ze echt niet uit, een wedstrijdje meer of minder. Trouwens, weet je waardoor ze zo slecht voetballen? Dat komt door die jongens die bij Ajax spelen. Ajax speelt al het hele seizoen zo slecht en dat steekt al die andere jongens natuurlijk ook aan.”
Dan gaat het vervolg van het gesprek opeens voornamelijk over Ajax. Twee van de drie blijken echte fans, van alles over Ajax te weten, maar ook uitermate kritisch te zijn over de lopende gang van zaken bij Ajax en, hoe kan het ook anders bij een Amsterdamse club, een hele doos kritische moppen over Ajax op zak te hebben.
Ik noem er een paar die me zijn bijgebleven. Zoals deze: Waarom staat het dak van de Arena altijd open? Dan kunnen de supporters echte sterren zien.
Of deze: een supporter tegen de scheidsrechter: ‘Waar is je hond?’ De scheidsrechter verbaasd: ‘Ik heb helemaal geen hond.’ De supporter: ‘Wat? Blind en dan geen hond?’
Arrogante padjakkers
Zo volgen er nog ettelijke. Gemeenschappelijk aan de meeste blijkt te zijn dat het Nederlands Elftal, Ajax en ook de nationale voetbalbond KNVB en zijn functionarissen zoals scheidsrechters, worden weggezet als arrogante padjakkers. En hoe groot de hekel is die de drie jongeren, en met hen vermoedelijk talloze andere supporters, hebben aan club- en functie-opschepperij en machtsvertoon.
Later op de avond thuis mijn ontmoeting met de buurtjongerenoverdenkend realiseer ik me dat voetbal, hoewel de meest beoefende en gevolgde sport ter wereld, psychologisch een merkwaardig verschijnsel is en blijft. En dan druk ik me nog behoedzaam uit.
Want eigenlijk kun je, de jongeren in hun kritiek volgend, ook spreken van een hysterische sport. Of scherper nog: van een histrionischesport. Die term wordt al decennialang gebruikt voor een bepaalde persoonlijkheidsstoornis die (bij vrouw, man of functionaris) wordt gekenmerkt door een neiging tot dramatisch, theatraal en overdreven gedrag, een machtsmisbruikende manier om zichzelf of de eigen groep in het centrum van de aandacht te plaatsen.
Zoals de oudste en klaarblijkelijk rijpste van de jongeren het dinsdag treffend concluderend zei: „Om na het maken van een doelpunt in elkaar teklimmen, vervolgens gillend met de bal in je handen over het veld te rennen, je half uit te kledenen juichgebaren te maken alsof je de heldenstatus op de Olympisch Spelen heb bereikt, dat is zo overdreven, zohysterisch man, als maar zijn kan.”