Ik had verwacht dat het anders zou zijn. Ik stelde me voor dat ze een lade van de koeling open zouden trekken en zeggen: ‘Nou, hier is ze’. Het was tenslotte maar een beestje en deze mensen hadden dagelijks te maken met overleden dieren.
Met pijn in de buik stapten we het kantoortje van de Dierenambulance binnen.
Dat onze poes toch was overleden hoorden we pas dagen nadat de auto haar had geraakt. In de tussentijd waren we hoopvol geweest. Mensen hadden haar nog gezien, haar geaaid en gedacht: ze ziet er goed uit dus ze heeft vast een thuis. Ze was achter wandelaars aangelopen, had met andere katten in tuinen gespeeld, en was voor niets en niemand bang geweest.
Mensen vonden haar zo schattig dat ze een filmpje van haar hadden gemaakt dat ze twee dagen later, toen ze lazen dat ze vermist was, naar ons stuurden met de vraag: ‘Is dit Mia?’.
Dat was Mia. De liefste en meest levenslustige kat die ik ooit heb gehad. Nog maar een half jaar oud.
Bij de Dierenambulance nam een vriendelijke grote vrouw ons mee naar achteren. Niet naar een koelruimte maar naar een speciaal kamertje. Er waren kaarsjes en op de muur hingen troostende teksten. Op een tafeltje stond een doos zakdoekjes naast een condoleanceboek. Je kon op een stoel zitten, en in de hoek was zelfs wat kinderspeelgoed.
„Neem je tijd”, zei de vrouw.
Mia lag onder een dekentje, haar kopje ondersteund door een handdoek. De kleine zwarte pluimpjes op die oren waren onmiskenbaar de hare. We zagen wel een afdruk van de fatale klap op haar wang, maar niets dat de verhouding tussen auto en kat echt weerspiegelde. Alsof ze best weer overeind kon krabbelen. Ze was zacht en koud.
Ongeremde levenslust is niet zonder risico
Toen ik dat filmpje had binnenkregen en blij aan de jongens liet zien – ‘ze leeft nog!’ – was ze in werkelijkheid al dood. Voor niets en niemand bang was ze de weg op gerend. Ongeremde levenslust is niet zonder risico.
Ik had verwacht dat het anders zou zijn. Ik stelde me voor dat ik weliswaar verdrietig zou zijn, maar dat ik vooral onze jongste zou moeten troosten. Op de ochtend van het nieuws was ik met hem mee naar voetbal gegaan om te zien of het wel goed ging. Hij dartelde vrolijk door het veld terwijl ik in tranen langs de kant stond en een van de andere ouders zei: ‘Ik heb dat niet zo met dieren’.
‘s Middags in dat lieve rouwkamertje probeerde ik steeds tegen mezelf te zeggen dat ik niet zo moest overdrijven. Het was tenslotte maar een beestje.
Bij de Dierenambulance wisten ze gelukkig wel beter.