Leliebollenteler Gert Veninga in de koelcel van zijn bedrijf. Foto: Marcel Jurian de Jong
De leliebollentelers in Drenthe zetten in op verdere verduurzaming van de sector. Gert Veninga is een van hen. Hij wil af van de polarisatie rondom de lelieteelt. „95 procent van de Drentse bevolking heeft er geen problemen mee.”
Het is een drukte van belang in het akkerbouwbedrijf van Gert Veninga in Hijken. In een grote hal is een ploeg van veertig man (en vrouw) druk bezig met het tellen en sorteren van leliebollen. Voornamelijk Polen en Roemenen. „Sommigen werken al twintig jaar voor ons”, zegt Gert Veninga trots.
Het is de oogsttijd in de leliesector, alle bollen moet in een tijdsbestek van 2,5 maand het land af. „Ik vermoed dat we wel tot Kerst bezig zijn.” De ochtendploeg wordt later op de dag afgelost door veertig verse krachten. „Daarnaast hebben we nog een man of vijftien op de velden.”
Het nieuwe goud?
In de koelcellen staan honderden kratten opgestapeld met leliebollen van de soort valdosta, gesorteerd op diameter. 200 stuks in elk krat. De bestemming staat op het etiket: een bekende exporteur van bloembollen in Hillegom. 60 procent van de bollen gaat de grens over.
De leliebollen van de familie Veninga uit Hijken groeien straks uit tot prachtige bloemen, die in vazen komen te staan in Japan, China, Amerika of elders in Europa.
Gert Veninga verdient daar uiteraard zijn geld mee. Maar het nieuwe goud op het land? „Nou, dat zeg ik niet. Het is heel dure en risicovolle teelt. Er zijn de afgelopen jaren ook twee Drentse telers aan failliet gegaan. We voelen ook de verantwoordelijkheid voor de mensen die we aan het werk hebben en hun gezinnen.”
Risico’s voor de volksgezondheid
Terwijl de ochtendploeg even pauzeert en geniet van een bak koffie in de kantine, zoekt Gert Veninga een rustig plekje op elders in het pand. Hij schenkt koffie in en gaat er eventjes goed voor zitten. Want er is veel te doen momenteel over de leliebollenteelt in Drenthe. Maar het verhaal wordt niet vaak verteld vanuit de kant van de telers zelf. Terwijl tegenstanders van de lelieteelt in Drenthe zich juist veelvuldig roeren.
Zo vragen aanhangers van Extinction Rebellion bij elke vergadering van Provinciale Staten luidruchtig aandacht voor de in hun ogen ‘giftige’ lelieteelt, zijn er de zorgen van omwonenden rondom percelen van leliekwekers, werden er rechtszaken gevoerd en leggen verschillende onderzoeksrapporten de link tussen de bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt en risico’s voor de volksgezondheid.
Leliebollen (ter illustratie). Foto: Marcel Jurian de Jong
Om met het laatste te beginnen, we gooien maar eens een cijfer op tafel uit één van die onderzoeken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek deed voor het laatst in 2020 onderzoek naar de leliebollenteelt in Nederland en concludeerde dat per hectare 114 kilo aan gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruikt, waarvan 83 kilo paraffineolie. Ter vergelijking: bij pootaardappelen, appels en peren wordt maximaal 35 kilo per hectare aan gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, aldus het CBS.
Gert Veninga komt met geheel andere cijfers. Hij haalt de helft daarvan niet eens, zegt hij. „In veel gevallen zelfs aanmerkelijk minder, 15 tot 30 procent. Dat is per perceel verschillend. Het weer speelt een rol, net als de soort leliebol. Die 114 kilo is bovendien een gemiddelde voor heel Nederland. In Drenthe hebben we betere, meer humusrijke zandgronden. Dan zijn sowieso al veel minder gewasbeschermingsmiddelen noodzakelijk.”
Appels met peren vergelijken
En hij constateerde dat het CBS ook appels met peren vergeleek. „In de leliebollenteelt is paraffineolie toegelaten en toegestaan als gewasbeschermingsmiddel.” Deze olie legt een flinterdunne film over het blad waardoor bladluizen minder schade kunnen aanrichten.
„In de andere teelten is deze minerale olie echter niet toegestaan als gewasbeschermingsmiddel. Alleen als een hulpstof. Maar die telt niet mee in vergelijking van die kilo’s. Zelfs in de biologische teelt wordt paraffineolie als hulpstof gebruikt, maar daar hoor je niemand over. Noch over het feit dat alle middelen die wij spuiten in de bloementeelt ook gewoon gebruikt worden bij voedingsgewassen.”
Veel liever dan over het aantal kilo’s bestrijdingsmiddelen heeft Veninga het over milieu-impact. „Voor ons, de twintig Drentse leliebollentelers, speelt die 114 kilo totaal geen rol. Wij zijn samen met laboratorium HLB in Wijster al vijf jaar bezig om de leliebol duurzamer te telen, zodat het minder impact heeft op het milieu.”
De ene soort lelie is minder gevoelig en beter bestand tegen ziekten dan andere, zo werd ontdekt. „Dan blijkt na veel testen dat we in plaats van 5 liter spuiten, wel genoeg hebben aan 2 of 3 liter.”
‘Milieu-impact geringer’
Ook wisseling van perceel is belangrijk. Eén op zes, hanteert Veninga als vuistregel. Dat wil zeggen: eens in de zes jaar wordt op een perceel leliebollen geteeld. In de andere jaren staan er andere gewassen op, zoals gladiolen, pioenrozen, suikerbieten, maar ook mais en gras.
„Elk gewas laat ziekteverwekkers achter in de bodem. Niet alleen bloembollen, ook aardappelen en suikerbieten bijvoorbeeld. Door de grond een tijd rust te gunnen, zakken die waarden weer en hoef je daarna minder chemische middelen te gebruiken. Bij een goede vruchtwisseling is dus de milieu-impact geringer.”
Tegenstanders maken lawaai voor tien
Nog een voorbeeld. Wat als je nu geen onkruidverdelger gebruikt, zoals glyfosaat? „Dan moeten we vaker met dieseltractoren het land op om te eggen en zelf onkruid wieden.” Dat betekent inhuur van meer arbeidskrachten, bijvoorbeeld uit Polen. „Die rijden dan dagelijks met busjes af en aan naar de percelen. Ik zou ook graag een keer een rapport willen lezen waarin staat hoeveel impact dát heeft op het milieu. Misschien stoten we wel vijf keer zoveel CO2 uit dan nu”, zegt Veninga.
Het irriteert hem en zijn collega-telers dat een kleine groep tegenstanders van de lelieteelt lawaai maakt voor tien en daarmee veel publiciteit genereert. „Als bollenteler luister ik goed naar mensen in mijn omgeving. Die zijn er helemaal niet mee bezig.”
Gert Veninga: ,,Moeten we dan luisteren naar die 5 procent die om het hardst schreeuwt?" Foto: Marcel Jurian de Jong
Op het voetbalveld, in het dorp, in de kantines van de collega-akkerbouwers of veehouders hoort hij heel andere geluiden. „Dat is de 95 procent die zegt: Gert, ik heb er helemaal geen problemen mee. Moeten we dan luisteren naar die 5 procent die om het hardst schreeuwt en de lelieteelt het liefst zou verbieden?”
Die polarisatie is niet goed, vindt de lelieteler uit Hijken. „Ik heb respect voor ieders mening. Kritiek is prima. Maar in mijn beleving kan het niet zo zijn dat die 5 procent tegenstanders zegt te spreken voor de hele bevolking, terwijl wij juist ervaren dat de meningen van omwonenden heel verschillend zijn. Daar balans in vinden is best lastig. Het liefst zou ik het iedereen naar de zin maken.”