Ik ben columnist. Ik schrijf best vaak, het merendeel van de tijd zelfs, over politieke onderwerpen.
Mijn toon is, dat weet ik ook wel, links van het midden. Ik ben blij om in een land te leven waar je, hoewel er al jaren geen linkse partij in de regering zit, gewoon linkse columns in de krant mag publiceren zonder voor ontslag te hoeven vrezen. Zonder te hoeven vrezen dat je opgepakt wordt of het land moet verlaten. Als columnist in Nederland word je afgerekend op de kwaliteit van je stukjes en ja, soms heb je weleens woedende lezers in de mail, en ja, soms wordt dat weleens grimmig, maar vanuit de overheid hoor ik nooit wat over mijn columns, in vrijwel heel Europa blijven overheden min of meer achter de vrijheid van drukpers staan.
Ik heb familie in de Verenigde Staten wonen. En als ik eerlijk ben, die ga ik de komende jaren niet meer opzoeken. Ik kijk wel uit, ik lees berichten in de kranten over mensen, doodnormale mensen, die op het vliegveld worden vastgehouden en vervolgens teruggestuurd, omdat ze voor de huidige regering van de VS onwelgevallige berichten op hun telefoon of laptop hadden staan. Ik kijk wel uit, ik zie berichten op het journaal over comedyshows die van de buis worden gehaald, kranten die voor het gerecht worden gesleept. Omdat ze de verkeerde stukken publiceerden, omdat ze de verkeerde toon aansloegen.
Heksenjacht
Misschien zie ik spoken, maar soms heb ik zelfs zorgen over mijn familie in de VS zonder dat ik ze bezoek. Iedereen kan met een beetje speurwerk op het internet uitvinden dat ik familie ben én dat ik columns publiceer over bijvoorbeeld de genocide in Gaza. Er zijn in de geschiedenis van de VS mensen om minder ontslagen, zeker ook op de universiteiten waar mijn familie werkt. Moet ik mijn toon matigen? Ik lees dat de Berkeley-universiteit de namen van 160 medewerkers en studenten die deelnamen aan Palestina-protesten aan de regering heeft gegeven omdat anders de subsidiëring van de universiteit zou worden stopgezet. Nu zijn het er nog maar 160, maar de druk wordt steeds meer opgevoerd, de heksenjacht steeds verder uitgebreid, dus dat worden er zeker meer. Hoe veel meer?
Het doet zeer om vervolgens op televisie te zien dat de man die hier allemaal verantwoordelijk voor is, Donald Trump, met alle egards ontvangen wordt door Europese koningshuizen. Deze week was dat het Britse koningshuis, maar aan het begin van de zomer was het het onze. Ze schenken, in opdracht van hun regeringen, de chicste wijnen voor hem uit, ze geven hem de fijnste bedden, ze leiden hem over hun landgoed rond en laten de erewacht salueren. Geen onvertogen woord mag vallen, anders zou de Amerikaanse president weleens in toorn kunnen ontsteken.
Vragen stellen
In wezen zijn die koningshuizen en regeringen even bang voor de Amerikaanse regering als ik en vanuit die angst wordt een gênante hypocrisie geboren. De vrijheid van drukpers is (voor nu nog) leuk voor thuis, maar als het over buitenlandse betrekkingen gaat vooral onhandig.
Ik begrijp best dat die hypocrisie uit realpolitik voortkomt en dat er een heleboel Nederlanders zijn die zo’n pragmatische opstelling juist toejuichen. Handelsgeest en hielenlikken gaan vaak genoeg hand in hand. Bij mij niet. Dat mag ik niet, ik moet er vragen bij blijven stellen. Daar ben ik tenslotte columnist voor.