Gefeliciteerd, opeens ben je minister. Gisteren was je nog Gronings BBB-Statenlid, eergisteren werkte je nog aan de machinebank, vandaag mag je aan de knoppen van het Nederlandse onderwijs zitten en ben je verantwoordelijk voor wetenschap en cultuur.
Goed, je mag (demissionair) niet echt iets doen, maar bij het aannemen van zo’n verantwoordelijke oppasfunctie kom je wel direct onder een vergrootglas te liggen.
Er werd een oude tweet opgerakeld waarin je een regenboogzebrapad in Appingedam gelijkschakelde met de hakenkruizen waarmee dat zebrapad beklad was.
Beide droegen op eenzelfde manier bij aan polarisatie vond jij. Bovendien, stelde je, sloten regenboogzebrapaden niet aan op de belevingswereld van de Appingedamse jeugd. En ik denk alleen maar: niet hun belevingswereld Gouke, maar de jouwe. Of beter gezegd: degene die jij jezelf toestaat.
Daar stond je dan
Lieve Gouke, ik zie je daar zo staan. We zijn nu allebei 34 en allebei opgegroeid als boerenjongens, je moet op dezelfde droefgeestige dorpsfeesten zijn geweest als ik. Daar stond je dan, een bekertje lauw bier in je hand en onder de jeugdpuistjes, uit de speakers droop Underneath your Clothes.
Boerenjongens dansten houterig met boerenmeisjes, maar jij bleef ginnegappend aan de rand van de dansvloer staan. Ondertussen had je maar wat graag ook iemand vastgehouden. Geen boerenmeisje, eerder die jongen met die asblonde krullen en die grijze blouse van dat grondverzetbedrijf. Dat durfde je niet te vragen, natuurlijk durfde je dat niet te vragen, dus uiteindelijk danste je toch maar met een meisje. Daar trouwde je even later ook maar mee, dat gaat soms zo, dat hindert niet. Maar in je dromen pak je die krullenjongen nog altijd bij zijn middel vast, dans je nog altijd met hem door nachtelijk Appingedam.
Ik doe je slecht zittende ministerspak uit
Lieve Gouke, nu je veel ouder en verantwoordelijker bent, ben ik benieuwd hoe ver ik die dromen nog op hol kan laten slaan. Ik zag een campagnefilmpje van je, je zat op een hooibaal. Ik ga naast je zitten, ik druk je zachtjes achterover, ik omzwachtel je hoefjes zodat je jezelf niet bezeren kan. Ik doe je slecht zittende ministerspak uit, stroop je machinebankmedewerkers-overall af, haal mijn hand door je kleverige stekeltjes. Je hebt het koud, kippenvel, de haartjes op je BBB-billen staan verlegen maar verlangend overeind. Ik aai je. Ik aai je totdat wij daar, in het donker, uitgeput tegenover elkaar liggen. Vier grote ogen, twee jongens van eenzelfde platteland. Gelukkig, vrij en met geen enkele reden om ons te schamen.
Lieve Gouke, denk je nou echt dat jij de enige boerenjongen op de wereld bent die zich zo voelt? Natuurlijk niet, op elk dorpsfeest lopen er boerenmeisjes rond die wel eens met boerenmeisjes zouden willen zoenen. Boerenjongens die hun hand in een achterzak willen laten glijden om een boerenjongensbil tot moes te kneden. Alleen, ze mogen dat niet, niet op dat dorpsfeest, niet in Appingedam. En natuurlijk is dat onzin, natuurlijk mogen ze dat wel, maar alleen die zelfwijsgemaakte gedachte doet al pijn.
En denk je dan niet, lieve Gouke, dat wanneer die boerenjongens en boerenmeisjes op hun weg naar huis een regenboogzebrapad zouden tegenkomen, dat ze dan een stukje minder alleen zouden zijn?
De 16-jarige Gouke vond dat, ik weet het zeker, vast ook heel fijn.