Even meen ik een geluid van elders uit het huis te horen maar het is me onduidelijk wat en concludeer dat ik me vergist moet hebben. Dan hoor ik het opnieuw, maar nu duidelijker en het lijkt op een hulproep.
Ongerust sta ik op, loop mijn studeerkamer uit, de overloop op en dan is me meteen duidelijk dat het mijn vrouw is die om hulp roept. Ze ligt verderop in een onnatuurlijke houding en probeert van daaruit op te staan. Tevergeefs en tegengehouden door pijn.
Wat er daarna gebeurt heb ik als een film in mijn geheugen opgeslagen. Ik schakel alles en iedereen in die je in zo’n situatie nodig hebt.
Ik spreek haar voortdurend zo geruststellend mogelijk toe, vertel haar steeds wat er gebeurt en zoveel als mogelijk waarom. Vooral wanneer de brandweer erbij moet komen, waarna zij in een mandje door een raam op de bovenverdieping van ons huis naar buiten en naar beneden moet worden getakeld. De takelwagen legt het verkeer op de singel waaraan wij wonen daarvoor een tijdlang stil.
No worry
Ik vind het griezelig haar zo hoog en zo kwetsbaar in de lucht te zien schommelen. Een van de brandweermannen heeft dat in de gaten en zegt heel sympathiek: ‘No worry, meneer, u krijgt uw vrouw dadelijk weer van ons terug.’
Dat terugkrijgen bleek nog een dingetje want terug op aarde is ze in no time via een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en onderzocht. Breuk in het linkerheupbeen, vermoedelijk gevolg van het feit dat ze in de haast in de slaapkamer de bocht om het bed te nauw had genomen, daardoor werd gelanceerd, en met een heftige klap op de vloer was terechtgekomen.
Opgenomen op de afdeling chirurgie werd ze al de volgende dag geopereerd en daar een dag of wat gehouden, totdat ik haar werkelijk terugkreeg en als mantelzorger kon gaan functioneren. Dat was voor ons beiden behoorlijk wennen want ze kon een heleboel dingen niet of nauwelijks zelfstandig en was op mij of vragen aan anderen aangewezen.
Daarbij had ze vaak pijn, hevige pijn, en was ondersteuning of overname van bepaalde bewegingen nodig om een en ander draaglijk uitvoerbaar te maken. Zo tilde ik haar de eerste maanden ‘s avonds heel voorzichtig in bed en ‘s ochtends er weer uit tot ze dat geleidelijk aan steeds meer zelf kon. En wat ze zelfstandig enigszins kon, deed ze of probeerde ze ook zoveel mogelijk zelf.
Ik heb haar nooit eerder in zo’n afhankelijke situatie meegemaakt. Daarvoor uitte ik onlangs mijn bewondering, voor hoe moedig en positief ze ermee omgaat. Waarop haar antwoord was: ‘Dank je, maar dat is niet zo’n kunst want ik heb veel om dankbaar voor te zijn. Hoe gek het ook klinkt, op momenten als deze ben ik vooral dankbaar voor alles dat me niet is overkomen. En maak daar soms in mijn hoofd zelfs lijstjes van.’
Waarmee ze mij er weer eens van bewust maakte dat focussen op wat je hebt in plaats van op wat je niet hebt de essentie is van dankbaarheid, en dat niets zo helend is als dankbaarheid. Voor die bewustmaking, ik was daar nooit zo goed in, heb ik haar nooit dank gezegd. Nu wel dus.