Aan zijn stem hoor ik dat er iets heel erg mis is, maar hij wil me door de telefoon niet zeggen wat. Hij wil me zien. Dat begrijp ik maar al te goed als hij een uur of wat later bij me zit. Hij heeft te horen gekregen dat hij kanker heeft. Prostaatkanker.
Behandeling is er wel voor, althans levensverlengende. Genezing niet. Op de vraag hoelang is er geen duidelijk antwoord, voornamelijk onzekerheid.
„Waar het op aankomt”, zegt hij, „is van nu af aan zo goed mogelijk te leven met die onzekerheid. Maar je kent me: ik vind juist dat zo moeilijk. Ik wil weten waar ik aan toe ben en me niet steeds af hoeven vragen hoe ik ervoor sta, me om de zoveel tijd moeten laten controleren en vol spanning iedere keer maar wachten op de uitslag: slaat de behandeling aan of nog aan of niet? En als die niet meer aanslaat, wat ik dan moet. Iedere keer als ik bedenk wat me mogelijk nog te wachten staat, raak ik in paniek.”
Dat zeggende schieten zijn ogen vol tranen en pogend daar toch doorheen te praten: „Ik zie allerlei dingen die ik nog zo graag wil opeens in rook …” Hij barst in een huilbui uit. Ik kan hem zo niet laten zitten, sta op en sla mijn armen om hem heen. Wat hij toestaat.
Diepverdrietige gebeurtenis
Hoelang we zo gestaan hebben weet ik niet meer. Wel dat mijn gedachten teruggingen naar een soortgelijke diepverdrietige gebeurtenis, het overlijden van mijn zangleraar. Ruim 15 jaar had ik les van hem toen op een dag bleek dat hij aan alvleesklierkanker leed, een ziekte die hem in korte tijd fataal werd.
Hij was een man die leefde voor en door muziek. Dankzij hem heb ik met name de opera’s van Verdi leren kennen en er zijn er maar een paar waaruit ik niet iets gezongen of meegezongen heb. Maar zijn hartstochtelijke liefde voor die onsterfelijke muziek bleek hem niet tegen zijn eigen sterfelijkheid te kunnen beschermen en dat accepteerde hij niet. Hij wilde de dood niet en met dezelfde passie als waarmee hij muziek bedreef, ging hij tekeer tegen zijn komst.
Toen ik kort voor zijn dood bij hem op bezoek kwam en mijn armen om hem heen sloeg, liet hij me minutenlang luid huilend niet meer los. Hij smeekte me als het ware om iets te doen dat de dood alsnog op de vlucht zou jagen.
Langdurige omhelzing
Zijn verdriet en angst gingen me zo door merg en been dat ik op dat moment zonder meer bereid was om met hem mee te gaan, om maar te voorkomen dat hij de verschrikkelijke oversteek alleen zou moeten maken.
Het was het besef van de volslagen nutteloosheid van zelfs zo’n vergaande gedachte dat die langdurige omhelzing tot een van de meest droeve momenten in mijn leven heeft gemaakt. Een waaruit ik me slechts met de grootste moeite heb kunnen losmaken, toen letterlijk en later emotioneel. Omdat het ‘t enige en laatste betrof dat ik voor hem kon doen was: er zijn.
De herinnering daaraan doet me beseffen dat ik nu mogelijk voor een soortgelijke opgave sta. En dat is oké.