Sinds zijn enige sociale uitje van de week in de avonduren is verboden, loopt de IT-specialist om 7 uur ’s ochtends met een plantenspuit vol desinfectiemiddel van loopband naar crosstrainer. Handdoek over zijn schouder, zweetband om zijn hoofd, mondkapje onder de kin.
Poetsen voor gebruik, poetsen na gebruik.
Zo is krachttraining niet bedoeld.
Mocht de sportschool al ooit leuk geweest zijn dan is die tijd nu toch wel voorbij, denk ik bij het zien van die sjokkende man in korte broek. Maar ik ben dan ook van het type dat graag met een bal aan de voet over het gras dartelt of met de kop in de wind door de landerijen fietst.
Elk plezier dat een sportschool de mens zou kunnen schenken is mij altijd volkomen vreemd geweest.
De prikkende lucht van het desinfectiemiddel mengt zich met de geur van zweet. De IT’er, een stevige kerel van Bulgaarse afkomst, werkt alleen nog thuis achter de computer – dat krijg je als je in dienst bent van een overheid die haar ambtenaren wél consequent het goede voorbeeld laat geven – en heeft zijn uitjes naar de sportschool hard nodig.
Hij kreunt. 7 uur is vroeg voor zijn arme spieren, maar hij zegt optimistisch dat alles went. Voor een kosmopoliet als hij kan zelfs een zeldzame trip naar Leeuwarden tegenwoordig al voelen als een wereldreis.
De trainende mens is flexibel.
Ik ben dat niet.
De vervloekte knieblessure die mij dwingt tot kracht- en balansoefeningen in een sportschool kan nog zo hardnekkig blijken, het ouder worden van mijn lichaam nog zo onomkeerbaar zijn, ik weiger afscheid te nemen van mezelf als voetballer.
Ik bind een breed groen elastiek om mijn benen, leg een ijzeren staaf van 20 kilo in mijn nek, en begin aan mijn serie van 3x12 squads waarbij ik in de spiegel moet controleren of ik niet scheef hurk. Ik kijk mezelf in de ogen van mijn rode hoofd en denk: zo is het niet bedoeld.
Het wordt nooit meer zoals het was. En soms kun je niet eens corona de schuld geven.