De vrouw die door het raam kijkt, heeft wilde grijze haren en lieve ogen die wat waterig zijn. Van de kou waarschijnlijk, maar het kan ook iets anders zijn. Dat weet je nooit.
Ze staart ongegeneerd naar binnen: neus op het glas, langdurig loerend zonder weg te kijken. Het is een groot raam, dus ze kan alles goed zien.
Een hoofd vol schuim, een hoofd vol zilverfolie, een hoofd met kroeshaar dat steil wordt geföhnd. Verveling in het gezicht van de kapper, wat ook maandagochtendchagrijn zou kunnen zijn, zenuwen bij de dame op leeftijd die van platinablond overstapt op zilvergrijs – we moeten er allemaal een keer aan geloven.
Het grijs van de vrouw die door het raam kijkt is natuurlijk. Ze zwaait ermee en lacht als de kapper vragend zijn wenkbrauwen optrekt. Hij imiteert met zijn vingers in de lucht een schaar en wijst dan naar haar. Wil ze geknipt worden? Ze schudt het hoofd en gebaart dat ze dat altijd zelf doet. De kapper steekt zijn duim op.
,,Ken je haar?’’ vraagt zijn klant (die met de zilverfolie).
,,Nee.’’
Misschien zoekt ze gewoon wat aandacht. Oogcontact. Hij kent dat wel, voor dit raam loopt vaker eenzaamheid langs.
De kapper heeft een volle zwarte baard. Nog net te jong voor grijs. Hij vertelt over de flat waar hij al vier jaar woont. Zijn buren? Kent hij niet. Ze zeggen hallo en dag en dat is het dan. Hij haalt zijn schouders op, alsof het hem niet interesseert.
De vrouw staart nog steeds door het raam. Die waterige ogen glanzen in het ochtendlicht, ze lijkt eigenlijk best tevreden. Zij daar in alle vrijheid op straat, de wachtenden met gek spul in hun haar binnen opgesloten.
In het geboorteland van de kapper komen de buren langs met eten, ze vragen of je thee wilt. Deuren staan open. Helaas gaan er wel meer dingen anders in zijn geboorteland. Daarom woont hij hier, in die flat.
Als de vrouw uiteindelijk vertrekt, valt het gezicht van de kapper terug in de maandagochtendplooi. De klant leest een boek. In de zaak maakt alleen de radio nog geluid. Superfreak.