Een groep boeren in Groningen en Friesland blijkt allerlei restanten van bestrijdingsmiddelen in hun bloed te hebben. Biologische boeren, die geen bestrijdingsmiddelen gebruiken, hebben daar minder last van. Foto: Shutterstock
Een groep boeren uit Groningen en Friesland loopt rond met lichte concentraties van allerlei soorten bestrijdingsmiddelen in het lijf, hebben wetenschappers ontdekt. Het onderzoek roept veel vragen op en schreeuwt om een vervolg.
Veel boeren blijken restanten van tientallen landbouwgifstoffen in hun lichaam mee te torsen. Dat leert onderzoek van wetenschappers van de universiteiten van Wageningen en Nijmegen. Ze bekeken ontlasting, bloed en urine van twee groepen boeren in Groningen en Friesland: twaalf van hen werken biologisch en gebruiken geen chemische bestrijdingsmiddelen voor hun aardappeloogst en twaalf van hen zijn reguliere akkerbouwers die dergelijke middelen wel toepassen. Ook werd gekeken naar de waarden van een controlegroep van omwonenden en inwoners van de stad Groningen.
De uitkomsten van het onderzoek zijn ronduit verontrustend. Zo er al sprake is van goed nieuws, is dat het feit dat de biologische akkerbouwers de minste bestrijdingsmiddelen in hun bloed hebben. De onderzoekers denken dat het niet alleen heeft te maken met het gebruik van andere, biologische middelen om ziekten te bestrijden, maar ook met het feit dat biologische boeren zelf vaker biologische voedingsmiddelen nuttigen.
Maar ook bij hen werden allerlei gifstoffen gevonden, die overigens niet allemaal uit de landbouw afkomstig zijn. Wie thuis zijn kat of hond behandelt met een anti-vlooienmiddel loopt ook het risico kleine hoeveelheden van verschillenden soorten gif binnen te krijgen.
De gangbare bouwboeren blijken de meeste restanten van landbouwgif in hun lijf te hebben. Vooral het omstreden glyfosaat wordt vaak aangetroffen. Voorts werd een cocktail aangetoond van middelen tegen insecten, onkruid en schimmels. Sommige residuen zijn afkomstig van stoffen die al jaren niet meer gebruikt mogen worden. Chemici hebben die stoffen de onheilspellende naam forever chemicals gegeven, aangezien ze bijna niet worden afgebroken.
De onderzoekers plaatsen twee belangrijke kanttekeningen. In de eerste plaats is het aantal onderzochte mensen te klein om meteen grote conclusies te kunnen trekken. In de tweede plaats moeten de aangetroffen gehaltes van gifstoffen nog worden teruggerekend naar de veilige dagelijkse dosis. Die worden, speculeren de wetenschappers, zeer waarschijnlijk niet overschreden.
Hoe dan ook geeft het onderzoek ernstig te denken. We moeten er van op aan kunnen dat ons voedsel veilig is, net als de omgeving waarin we leven. Als uit speurwerk blijkt dat dit niet het geval is, moet zo snel mogelijk duidelijk worden wat de oorzaken en gevolgen daarvan zijn. Dit onderzoek schreeuwt om een vervolg. Hoe eerder en hoe grondiger, hoe beter.