De bussen waren hier anders (geler), de mensen ook (niet allemaal zo wit) en voor de ramen en aan de gevels hingen opvallend veel Palestijnse vlaggen (rood, zwart, wit, groen).
Het beviel oudste zoon wel in Amsterdam. Hij had mij meegenomen als pinpas en stond in de rij voor een winkeltje dat zo exclusief en vooral klein was dat de portier met klassieke pet mondjesmaat mensen binnenliet.
Het was op de Zeedijk. Vlak daarvoor had ik zoon gevraagd of hij ook die wietlucht rook op straat, maar die herkende hij nog niet. Ik liet het maar zo. Over de ramen met de rode lampen zwegen we met veelbetekenende blikken.
Een stad als alle wereldsteden
Het winkeltje was een teleurstelling. Ze hadden bijna niks en wat ze hadden slechts in één maat en dat was niet de zijne. De schaarste was hier opzichtig gecreëerd en het werkte. Wie wél iets kon vinden was bijzonder.
Op de Dam was een kleine kalme pro-Palestina demonstratie gaande. Voorbijrijdende auto’s waren groot en duur en hadden buitenlandse kentekens. De normale Amsterdammer had niets te zoeken met de auto op de Dam. Zoon kon er niet over uit hoe groot De Bijenkorf wel niet was.
Ik hou van deze stad. Ben er vlakbij opgegroeid, heb er gestudeerd. Maar nu leek het een stad als alle wereldsteden. Centrum van toeristen en consumenten. Kroonjuweel van het kapitalisme. Eigenlijk had ik mijn kind tegenwicht moeten bieden aan deze verderfelijke kracht, maar ik was te dankbaar voor deze dag samen. En ik had gewoon zin om hem te verwennen.
Obers van middelbare leeftijd
Moe van het slenteren en kleren passen wilde hij cassis en appeltaart. We vonden een café dat niet hoorde tot een internationale keten en geen bekend chocopastamerk overal opsmeerde. Het café was bruin, had zwart-witfoto’s van oud-Amsterdam en voetballers aan de wanden hangen, en werd bemand door obers van middelbare leeftijd die in plat Amsterdams op elkaar foeterden om daarna in schaterlachen uit te barsten.
De gasten waren van dezelfde leeftijd of ouder, voornamelijk mannen, en niet minder luidruchtig. Er was bier in de vroege middag, in vaasjes. Van de opsmuk buiten was niets meer te bekennen. Zoon betrapte me erop dat ik spontaan Amsterdams ging praten en hij vertelde dat dit de stad is waar hij later wil studeren.
„Hee Arie!”, riep een man in de hoek. „Waar was je gisteren?”