Groningen liet onderzoek doen naar hoe de gemeente in en na de oorlog omging met Joodse stadjers. 'We zijn pijnlijke zaken echt niet uit de weg gegaan'
Het beeld van de leegte die achterbleef in Groningen na de vernietiging van het overgrote deel van de Joodse gemeenschp in de oorlog. Foto: Bert Otten
Wat heeft Groningen gedaan om de Joodse stadjers te beschermen in de Tweede Wereldoorlog? Hoe heeft de stad ze na alle verschrikkingen weer opgevangen? Wat is er gebeurd met hun huizen en land? De gemeente Groningen kijkt in de spiegel met het boek Lege plekken. Groningen en zijn Joodse stadjers in en na de oorlog.
Pas na lang zoeken vond historicus Stefan van der Poel een treffend beeld om de naoorlogse leegte een gezicht te geven: de verlaten Grote Markt. Niets dan stenen en een paar duiven, op de plek waar het normaal gesproken wemelt van het leven.
,,Je ziet ook de windroos op de markt. Het kompas dat richting zou moeten geven.’’
Het kompas was zoek, in die oorlog die de menselijkheid vertrapte. Ook in Groningen werd het overgrote deel van de Joden weggevoerd en vermoord. Van de 2800 Joodse Stadjers keerden er na de Tweede Wereldoorlog ongeveer 200 terug. Wat overbleef waren lege plekken van onbeschrijflijk leed.
Wat ook overbleef, tot op de dag van vandaag, is de vraag hoe het kon gebeuren. Wie deed iets? Wie deed niets? En waarom?
Stefan van der Poel en co-auteurs van het boek 'Lege Plekken. Groningen en zijn Joodse stadjers in en na de oorlog'. Foto: Bennie de Boer
Vastgoed is maar een klein deel van het verhaal
Ook de gemeente Groningen stelt zichzelf die vragen. Eind vorig jaar verscheen online het rapport over wat er in Groningen gebeurde met ontvreemd Joods vastgoed. Vrijdag verschijnt als vervolg daarop het boek Lege plekken. Groningen en zijn Joodse stadjers in en na de oorlog van Stefan van der Poel en anderen. Dat boekt kijkt behalve naar vastgoed ook breder naar de rol van de Groningse politie, hoe Joodse stadjers bij terugkeer werden opgevangen, en hoe de Joodse stadjers later werden herinnerd.
,,Dat vastgoed is maar een heel klein deel van het verhaal’’, zegt Van der Poel. ,,Zeker in Groningen, waar 90 procent van relatief arme Joodse gemeenschap in kleine huurwoninkjes leefde.’’
Nadat onderzoeksjournalisten van De Monitor-Pointer in 2020 constateerden dat de eigen omgang met Joods vastgoed in veel gemeenten nog een blinde vlek was, begonnen overal in het land onderzoeken. ,,Groningen kon niet achterblijven’’, zegt Van der Poel, die samen met hoogleraar Maarten Duijvendak van de Rijksuniversiteit Groningen het onroerend goed onder de loep nam. ,,Wat de gemeente Groningen siert is dat ze met dit boek ook verder wilde kijken.’’
Het Groninger stadhuis met nazi-banieren.
Pijnlijke zaken niet uit de weg gegaan
Filmmaker Willy Lindwer zette in 2004 op nationale televisie het beeld neer van Groningen als een door en door antisemitische stad met in het bijzonder een zeer fout politiekorps. ,,Ik promoveerde in die tijd op de geschiedenis van Joodse stadjers en dacht: waar baseert die man zich op? Er was geen wetenschappelijk bewijs voor antisemitisme op grote schaal. Dat hebben we nu opnieuw niet gevonden. En we zijn pijnlijke zaken echt niet uit de weg gegaan.’’
Pijnlijk is Lege plekken zeker. De houding van de gemeente was bovenal formeel en bureaucratisch, de taken werden volgens de regels voortgezet. De politieagenten werkten gezagsgetrouw mee aan de deportaties. De teruggekeerden na de oorlog werden aan strikte en kille controles onderworpen, waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen Joden die terugkeerden uit concentratiekampen en tewerkgestelden in Duitsland.
,,Een treurigstemmend en noodzakelijk onderzoek’’, noemt Van der Poel het. Al stuitten de historici ook op verhalen van verzet, zoals de politie die beschreef hoe bij de eerste deportaties duizenden niet-Joodse burgers zich verzamelden bij het station en het spoor. ‘Oorzaak waarschijnlijk sympathiebetuigingen tegenover de Joden’. De stadjers moesten met sabels en gummistokken op afstand gehouden worden.
Zuiveringen bij de politie
Het ging in Groningen grotendeels zoals het in de rest van Nederland ook ging. Bijzonder was wel de omvang van de Joodse gemeenschap in de stad: de vierde van het land. Groningen kreeg in het Scholtenshuis een hoofdkwartier van de Duitse SD, de Sicherheitsdienst oftewel staatsinlichtingendienst. De martelingen die daar plaatsvonden waren berucht onder de bevolking en voedden de angst.
De Groningse politie had tegen het einde van de oorlog een slechte naam onder de stadjers. Aan het hoofd van de politie stond sinds eind 1940 de nationaalsocialist Philip Blank. ,,Een echt foute man, een overtuigde nazi en antisemiet.’’ Van de gewone agenten was slechts 2,7 procent lid van de NSB, maar de meesten voerden wel zonder protest de bevelen uit. Na de oorlog werd het korps gezuiverd, 30 procent van de agenten werd ontslagen. ,,Aan de ene kant kun je zeggen: goed dat het hier zo grondig is aangepakt. Aan de andere kant: blijkbaar was dat ook nodig.’’
Formele en morele verantwoordelijkheid
Vanaf februari 1943 kreeg Groningen ook een NSB-burgemeester (Pé Tammens) zoals dat in andere steden vaak al eerder was gebeurd. De bezetter ontsloeg burgemeester Cort van der Linden in september 1942, omdat hij in juli een protestbrief had geschreven over de eerste deportaties van de Joden. Na de oorlog keerde Van der Linden terug op zijn post.
Van der Poel. ,,Dit boek is niet geschreven om een oordeel te vellen. Wel om de dilemma’s zichtbaar te maken.’’ Neem zo’n Cort van der Linden. Dat hij na de oorlog weer burgemeester werd, heeft Van der Poel persoonlijk verbaasd. ,,Ja, hij had die brief geschreven, maar onder zijn bestuur vonden wel deportaties plaats. Je kunt onderscheid maken tussen formele en morele verantwoordelijkheid.’’
De WA (Weerbaarsheidsafdeling) marcheert door de Oosterstraat in Groningen.
Geen onderscheid in opvang Joden en niet-Joden
De formele en bureaucratische houding van de gemeente Groningen zie je overal terug in het boek. Bij de onteigening en teruggave van Joods vastgoed, bij de rol van de politie, bij de opvang van Joodse stadjers.
Die opvang was landelijk geregeld sober. Ook al was de Joden zoveel leed aangedaan, ze kregen geen speciale behandeling. ,,Vanuit onze tijd gezien is dat nauwelijks voorstelbaar. Maar je moet ook beseffen dat het hele land in puin lag. Natuurlijk ging het stroef. Alles was gericht op wederopbouw. En men wilde ook geen onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden om niet zoals de Duitsers te zijn.’’
De opvang van niet-Joodse evacués, voornamelijk tewerkgestelden en gearresteerde verzetslieden, had de overhand. Dat had ook een wrange reden: er waren maar heel weinig Joden die terugkeerden. Zeker de arme Joden niet. ,,Zij hadden geen kans. Alleen zij met de middelen en de contacten om onder te duiken, konden zichzelf soms nog redden.’’
Ook daarom dus, zegt Van der Poel, is het belangrijk om verder te kijken dan alleen het onroerend goed - daar waar veel gemeentelijke onderzoeken zich nu op richten. De meeste Joden bezaten niets, en ook voor hen droeg de gemeente een verantwoordelijkheid.
Pas later aandacht voor het Joodse leed
Het echte besef van hoe groot het Joodse leed was, en welke rol ook de Nederlanders daarin hadden gespeeld, volgde pas veel later. De herdenkingscultuur veranderde mee met de tijdsgeest. Eerst het nationaal-christelijke beeld van Sint Joris en de Draak, over strijd en verzet, goed en kwaad. Pas in de jaren zestig begon dat beeld te kantelen en kwam er aandacht voor het Joodse leed, verbeeld in het monument van de handen aan de Hereweg.
Hoe je de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog ook herdenkt, onderzoekt of beschrijft; de leegte blijft. ‘Je kunt het niet herstellen’, haalt Van der Poel de Britse schrijver Edmund de Waal aan. ‘Je kunt alleen het verlies markeren.’ De lege plekken, de stilte en het gemis.
Het gemis van de mensen, maar ook het gemis van dat morele kompas.
Lege plekken
Het boek Lege plekken, Groningen en zijn Joodse stadjers in en na de oorlog verschijnt op 29 april 2022 bij uitgeverij Van Gorcum. De eerste exemplaren worden vrijdagmiddag aangeboden aan burgemeester Koen Schuiling van Groningen en aan bestuursvoorzitter Frits Grunewald van de Nederlands-Israëlitische gemeente. Dat gebeurt tijdens een bijeenkomst in de synagoge aan de Folkingestraat.
Historicus Maarten Duijvendak licht dan ook specifiek het onderzoek naar Joods onroerend goed toe. Dat rapport Lege plekken. Ontvreemding van Joods vastgoed en rechtsherstel in de gemeente Groningen (1940-1955) is te vinden op de site van de gemeente Groningen.
Naar aanleiding van dit rapport diende Hubert van Blankenstein een claim van 3 ton in bij de gemeente, vanwege de omgang met het huis van zijn familie aan de Kamplaan 8, dat later burgemeesterswoning werd. Sindsdien zijn Van Blankenstein en de gemeente met elkaar in gesprek.
Het boek Lege plekken staat onder redactie van Stefan van der Poel. Het onderzoek naar de gemeentepolitie deden Wessel de Boer en Christiaan Gevers. Het onderzoek naar de opvang, terugkeer en zorg was van Charlotte Dommerholt en Renske van Donk.