Lamert Kieft döt verslag van de gebeurtenissen in zien woonplaots, argens in Zuudwest-Drenthe. Beeld: Coen Berkhout | Midjourney
Slechts zeer weinig lui weet dat Zijne Koning W.A. van Buren IV enz. enz. (schuilnaam om veiligheidsredenen; LK) een bescheiden vakantiehuisje heeft in Drenthe en wel aan de Kluitenberger Aa plus kano.
Niet zelden komt Zijne Koning op doorreis (doch wel incognito vanzelf) even een hapje eten bij de patatesbakkert Jantienus Schut alhier, alias Jan Eulie in de dorpsmond. Zo ook vorige week, onherkenbaar vermomd, met diens rossige baard voorzien van een donker spoelinkje alsmede pruik plus zonnenbril, in een onopvallend Japans autootje (zestienkleppert).
„Uwe Willem enz. enz.!”, aldus de patatesbakkert Jan Eulie op verraste wijze, „kerel, keuning, hoe is ’t nou dan!”, en bleek dat wel te gaan. „Max en de meiden zijn een weekeindje bij oma, meneer Olie, dus ik ben lekker een paar dagen alleen in Drentheland”, aldus Zijne Koning enz. enz. „Heerlijk hoor. Potje bier erbij, beetje bijkomen van Prinsjesdag…. Zin in.”
„Wat zegt u meneer Olie: of het leuk was, Prinsjesdag? Och, leuk, leuk: dat kan ik nou ook weer niet zeggen. Je zit daar in een knap pak een stukkie voor te lezen wat je niet zelf bedacht hebt en aan het eind zit de helft van het auditorium te pitten. Dus spannend: neen. Veel liever zou ik het vuiltje doorschuiven naar de MP, maar ja: je bent koning of niet. Someone has tot do the dirty job, of niet dan. Doet u mij maar een balletje gehakt meneer Olie, om hier op te eten en graag twee langen met pudding meenemen. Ga ik straks onder het rijden lekker opkanen”, aldus Zijne W. A. enz. enz. „Een gehakbal en twee frikandellen met mayo”, herhaalde de patatesbakkert Jan Eulie, „kump der zo an, heur. Even een moment geduld asteblieft.”
Blikkont van hier tot Tokio
„Trouwens meneer Olie, hoe kom ik het gemakkelijkst in Leek?”, aldus Zijne Sire enz. enz., „ik wil incognito effe langs het Rijtuigenmuseum daaro; kijken of ik de Gouden Koets aan die lui kan verpatsen. ’t Is officieel wel niet mijn eigendom, maar ik ben als de dood zo bang dat ze ons vroeg of laat weer met dat ding op pad willen hebben. Ik zal u vertellen meneer Olie: ik wil er dood nog niet in zitten, op die nare harde bankies waar je de rest van de week een blikkont aan overhoudt van hier tot Tokio. Bovendien zit je in dat ding te kijk als een ouwe aap met grauwe staar, dus u begrijpt: ik heb de aardigheid er wel vanaf en Max al helemáál. Hm, lekker balletje hoor, mag ik er nog een likje mosterd bij?” en smulde Zijne Incognito maar voort.
„Er is nog iets aan de hand met die Gouden Koets”, vervolgde hij met volle mond, „er staat een voorstelling op van wat donkere jongens uit de tijd van de Koloniën; in een nederige pose. Hartstikke fout natuurlijk, had achteraf bezien nooit gemoeten. Gaan we vermoedelijk nog een hoop gedoe mee krijgen. Maar ja: kan ik het helpen. ’t Was usance in die tijd en bovendien: ik heb die rommel er niet op geverfd. Ik zei al tegen Max, ik zei: ‘Maxi, dat worden weer excuses, en wie mag daar weer voor opdraaien? Júístum Van Putten: Zijne Lexie de Flexie’. Dus u ziet: reden genoeg om er afscheid van te nemen. Max zei ook al: ‘Zet het kreng toch aan de weg Willem, met een briefie eraan van gratis af te halen.”
Op dit punt aangekomen of daar was de bestellink klaar en pakte de patatesbakkert Jan Olie twee langen met pudding in een puitje. „Asteblieft heur”, aldus hij, „eet ze mar lekker. En tot ’n ander maal” en beide manlui menaar vrindelijk gedag zeiden.