Nadat zoon uit een verantwoord kinderboek over de rechtsspraak had geleerd wat partijdigheid betekende, paste hij het zaterdagochtend direct toe op het voetbalveld.
„Jij bent partijdig”, zei hij tegen de scheidsrechter.
Het uitspelende team van onze kinderen stond met pakweg 1-6 voor, maar van enige coulance voor de underdog was geen sprake. De bal ging uit via het been van een tegenstander, dat zag die man toch zelf ook wel?
De scheidsrechter sprak hem – ‘nummer 9!’ – bestraffend toe. Geen commentaar op de leiding, zo staat geschreven in de voetbalwet. En die geldt net zo goed op een vroege zaterdagochtend bij de pupillen op het Groninger platteland, als in de eredivisie.
Ik stond met een dubbel gevoel langs de lijn. Proberen we hem met goeie bedoelingen de beginselen van de rechtsstaat bij te brengen, begint zo’n kind direct met het verdacht maken van de arbiter.
Zoon stond laatste man, zoals altijd. Ook 9-jarigen hebben al hun rol in de groep, waar ze zomaar in kunnen vastroesten. Als bemoeizuchtige moeder vroeg ik de leider of hij hem niet af en toe naar voren kon sturen. Dat probeerde hij, maar zoon vond het zelf niet nodig.
„Misschien in de tweede helft.”
We haalden koffie in de rust, babbelend over de eetbuien uit onze onzekere jeugd (je moet het toch ergens over hebben in de voetbalkantine) en namen ook een bakkie mee voor de vader van de nieuwe jongen in het team. Die bleek een uitgesproken hekel aan koffie te hebben (’echt ontzettend goor’), waarbij hij voor de zekerheid wel opmerkte dat hij ons daarmee niet wilde beledigen. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.
Naarmate de tweede helft vorderde werden we allemaal partijdig. Het was te pijnlijk om te aanschouwen hoe die arme tegenstandertjes zo genadeloos werden afgestraft. Zoon ging schoorvoetend mee naar voren en gaf een assist, maar niemand vierde dat veertiende doelpunt nog. Wel juichten we hartstochtelijk voor de tweede van de tegenpartij.
We stonden aan de kant van de verliezers. Uit medeleven kozen we voor de underdog. Gek hoe we in de sport die neiging allemaal delen, terwijl we verder de ogen liever lijken te sluiten voor de achterblijvers of ruzie maken over wie nou eigenlijk de échte verliezers zijn.
Hier op het voetbalveld kon er geen misverstand over bestaan: het waren die schattige jongens en meisjes in wit gekleed – de onschuld zelve. Na de wedstrijd renden ze huppelend het veld af, want zo erg was het nou allemaal ook weer niet.