Ik begin hoe langer hoe meer moeite te krijgen met het verschijnsel Prinsjesdag. Dat begint wat mij betreft al met de term Prinsjesdag. Dat verkleinwoord.
Alsof het een dag vooral voor en van kinderen is, een soort kinderspel zogezegd. Daarmee wordt iets van infantilisering of verkindsing ingezet van wat een hoogst serieuze aangelegenheid verondersteld mag worden te zijn.
Die indruk wordt versterkt door kinderlijke patronen van omgang tussen volk en hoofdrolspelers. Zoals wuiven, wuiven en nog eens wuiven. Eindeloos wuiven. Maar wat valt er eigenlijk zo heftig te wuiven, denk ik dan. Jullie kennen elkaar niet eens of enkel van grote afstand.
Maar wat valt er eigenlijk zo heftig te wuiven, denk ik dan. Jullie kennen elkaar niet eens of enkel van grote afstand
Ruiters in livrei
Afstand in positie en op deze dag ook in uitdossing. Het lijkt wel één eenzijdige verkleedpartij, overigens zonder nadere uitleg. Neem de ruiters in livrei, daardoor teruggezet in een eerdere tijd. Maar in welke eerdere tijd eigenlijk en waarom deze? Had het ook kleding uit de Romeinse tijd mogen zijn? En zo niet, waarom niet? En dan het vervoermiddel, de koets. Waarom een koets, waarom geen strijdwagen? Of hoort dat allemaal bij het kinderspel, het toneel, het make believe?
En dan het balkontoneel. Waarom zo hoog en zo ver weg? Opdat zoveel mogelijk aanwezigen de hoofdrolspelers kunnen zien? Of dat die hoogstaanden beter op de laagstaanden kunnen neerkijken? Waarom mengen ze zich niet per direct onder het volk, laten ze zich niet aanraken, aanspreken?
En dan de koning. Die spreekt op deze dag wel maar niet uit zichzelf. Maar je bent toch koning en geen loopjongen met de teksten van anderen? Ik heb bij het begin van de Toeslagenaffaire hem op deze plaats opgeroepen zijn verantwoordelijkheid als koning te nemen en de slachtoffers in hun waardigheid te herstellen. Het is toch steeds in zijn naam geweest dat talloze onterechte dwangbevelen en maatregelen zijn opgelegd?
Kernkwaliteit
Ik verwachtte van hem, wil hij het koningschap waarmaken zoals het ooit psychologisch-symbolisch bedoeld is – de sterkste die de zwaksten beschermt – dat hij persoonlijk in gesprek zou gaan met de slachtoffers. Integriteit, aldus Carl Gustav Jung in zijn imposante werken over de historie en psychologie van symbolen, is een kernkwaliteit van de figuur van de koning. Hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen of voor het handelen in zijn naam en is daardoor in staat gebroken levens te herstellen.
Of zoals James Frazer uitlegt in zijn boek De Gouden Boog over de mythologische oorsprong van het koningschap: de relatie tussen koning en volk is altijd bedoeld geweest een bijzondere te zijn. De koning, de hoogste, is er om aandacht en bescherming te geven aan de laagsten.
De hoogste zal met de laagsten zijn. Door die band en de speciale aandacht van de koning weten ook de ‘geringsten’ dat zij niet vergeten zijn, dat ook zij meetellen, dat ook zij bijzonder zijn. De koning staat daardoor altijd in een spanningsveld. Hij is één met het volk maar staat ook op flinke afstand.
Juist door zijn machtspositie is hij in staat om de zwakkeren tegen de sterkeren te beschermen. Hij is koning over en van allen, maar meer beschermer van wie meer bescherming behoeft. Als de koning wil weten hoe hij koning is en moet zijn, dan zal hij dus van de meest misdeelden moeten horen hoe nabij zij hem ervaren. Hij zal de zwervers, de uitgestotenen, de veroordeelden bij zich aan tafel vragen, hen te eten geven, laten spreken, en verheffen (prins = verheffer). Laat prinsendag voortaan vooral daarvoor zijn.