Het begon op een trainingsavond. Het meisje had met haar ouders afgesproken na afloop zo-en-zo-laat thuis te zijn. Ze moest nog leren voor een toets, de volgende morgen, het eerste lesuur.
Maar op de overeengekomen tijd was ze (15) nog niet thuis. Nou gebeurde dat wel vaker, niks om je zorgen over te maken. Haar ouders wisten hoe hun dochter na het sporten kon opgaan in het gekeuvel met haar teamgenootjes, stuk voor stuk ook vriendinnen. In de malle TikTok-dansjes die ze nog moesten uitvoeren, de haren nog nat van het douchen. En in het ellenlange afscheid van diezelfde meiden, melodramatische omhelzingen konden dat zijn, alsof die grieten elkaar minstens een jaar uit het oog verloren, terwijl ze bij de training van overmorgen alweer samen zouden zijn.
Een kwestie van tien minuutjes wachten. Dan zou ze er vast zijn.
Een kwartier ging voorbij.
En nog één.
Niks.
Toen werden de ouders toch wel onrustig. Telefoontjes bleven onbeantwoord. Bij berichtjes via WhatsApp werden de vinkjes niet blauw. Misschien wist haar broer het? Kon hij op zijn telefoon niet nagaan wat haar locatie was?
En terwijl de vader zich al klaarmaakte om in zijn jas te schieten en op zijn fiets te springen, haar tegemoet, wáár dan ook, sprak zijn zoon verbaasd:
„Ze staat hier gewoon voor huis. De hele tijd al.”
Met zijn vingers maakte de vader een kier in de jaloezieën en daar zag hij ze warempel staan: zijn dochter, in het gezelschap van een jongen die hij herkende als haar ploeggenoot. Twee pubers, in het zwakke schijnsel van een straatlantaarn, fietsen aan de hand, hun sporttassen neergeploft op de glimmende, natte klinkers van een verlaten straat.
De vader schrok: wie had nu eigenlijk wie betrapt?
Hij kon ze niet horen, maar zag hun plezier. Hoe de jongen een enthousiaste monoloog afstak, druk gebarend, en hoe zij aan het eind dubbelklapte van het lachen. En hoe de jongen ineens zíjn kant op keek, naar de smalle opening in de jaloezieën, en zwaaide. De vader schrok: wie had nu eigenlijk wie betrapt?
In de weken die volgden bleef het zo gaan. De ene keer waren hun gesprekken langer dan de andere, maar steevast waren die tieners minstens twee keer per week aan de straatstenen en aan elkaars gezelschap gekluisterd.
En vroegen haar ouders eens tersluiks naar de inhoud van die conversaties of de status van die vriendschap, dan hulde hun dochter zich in een mysterieus stilzwijgen.
Natuurlijk wist de vader dat het zo hoorde te gaan. Dat kinderen opgroeiden, verliefd werden en zoete geheimen bij zich droegen waar hij niets mee te maken wilde hebben en toch ook weer wel – niet inhoudelijk natuurlijk, maar omdat hij voelde dat wegen vanaf hier uit elkaar liepen, dat hij zíjn leven had en zij steeds meer het hare en dat dít dus dat loslaten was waar andere ouders al voor hadden gewaarschuwd. En dat hij dat gewoon, hij moest het toegeven, zo verrekte ingewikkeld vond.
Die avond nestelde zijn dochter zich na weer zo’n gesprek onder de straatlantaarn tegen haar vader op de bank. Hij streek haar, zíjn meisje toch nog, door haar haar en vroeg het maar eerlijk: „Is het aan, tussen jullie?”
Ze keek haar vader aan, glunderde zwijgend en begroef zich in zijn armen.
Journalist Wieberen Elverdink (44) woont met zijn vrouw en drie kinderen in een middelgroot dorp, centraal in het Noorden. Hij schrijft over kleine en grote gebeurtenissen in het (dorps)leven.