Eén voor één legden we de producten op de schuifband van de budgetwinkel: een lichtsnoer voor aan de schutting, een streng gekleurde lampjes om mijn LEGO-straat in kerstsferen te hullen, batterijen, inpakpapier en een zak waxinelichtjes.
Daar gleed de oogst al richting de kassa, die werd bemand door een jongen met warrig haar, vermoeide ogen en een oorring, die de handel werktuiglijk begon te scannen. En terwijl mijn vrouw geduldig wachtte bij het betaalapparaat, wrong ik me vast aan haar voorbij, om heel proactief de reeds gebliepte producten op te pakken.
En toen gebeurde het.
Het alarm ging af.
Een snerpend, agressief alarm was het. Een mechanisch huilen waarin veroordeling resoneerde: ‘HÍJ-HÍJ-HÍJ-HÍJ!’
Eerst hoopte ik nog dat er op hetzelfde moment iemand wegstoof bij een van de andere kassa’s, een schim die iets onder zijn jas verborgen hield en zich door de schuifdeuren naar buiten haastte, de sneeuw in. Maar dat was niet zo. Er was niemand om de verdenking op zich te nemen. Dit alarm gold voor mij en voor niemand anders.
Ik hief mijn handen op uit onschuld, keek alsof ik zojuist een dolfijn speculaas had zien bakken en verstijfde. In mijn hoofd stolde de hele budgetwinkel mee. De muziek uit het plafond hield abrupt op. Caissières staakten het scannen. Klanten staarden me aan. Seconden tikten weg, dik, dof en plakkerig.
Ik had me laten overhalen
En ik hád al geen zin gehad om hiernaartoe te gaan. Ik weet niet, in dit koopjesparadijs onder tl-licht was het altijd zo onhandig druk en de schappen puilden hier structureel uit met een dusdanig verwarrende diversiteit aan producten, hoe gunstig geprijsd ook, dat het me hierbinnen wel eens eerder was aangevlogen.
Maar goed, ik had me laten overhalen. Door het vooruitzicht van die keten van twinkelende kerstlichtjes die we straks, als we zaken hadden gedaan, thuis zouden ophangen. En toen we onze jassen hadden aantrokken om op pad te gaan, was het nog begonnen met sneeuwen ook, in dikke wollige vlokken die het laatste restje tegenzin toedekten. Een warme gedachte drong zich onderweg op: het werd kerst.
Ja, dat zeggen ze allemaal, meneer. Blijft u staan, de politie is al gebeld
En nu dit.
,,Meneer’’, formuleerde de kassajongen op de emotieloze, ingeblikte toon van een navigatiesysteem. ,,Zou u een stapje terug willen zetten? En nog eens door het poortje willen gaan?’’ Dit was geen vraag. Dit was een procedure.
Hoewel ik begreep dat het zo hoorde, dat die jongen van bedrijfswege het zekere voor het onzekere moest nemen – hij had gezien zijn vlakke intonatie vast veel vaker met dit bijltje gehakt – stoorde het me. Dat de techniek me in staat van beschuldiging stelde, soit, maar dat de bijbehorende mens niet bij voorbaat van mijn zuivere intenties overtuigd was, een argeloze veertiger die lichtjes kocht voor zijn LEGO-project – kom óp zeg.
Tegelijkertijd dat schokje in het brein: waarom was dat systeem dan op mij aangeslagen? Had ik bij het passeren van mijn vrouw en het detectiepoortje per ongeluk een nog niet gescand product in mijn hand gehouden? Had iemand in de winkel stiekem iets in mijn jaszak gestopt? En zo ja: wie geloofde dat dan? (,,Ja, dat zeggen ze allemaal, meneer. Blijft u staan, de politie is al gebeld.’’)
Met hangende schouders kroop ik nogmaals door het poortje, de priemende blikken van een tjokvolle budgetwinkel in mijn rug.
Niks. Nada. Geen alarm. Alleen een bevrijdende, ontlastende stilte.
Buiten sneeuwde het nog steeds.
Het wérd kerst.
Journalist Wieberen Elverdink (44) woont met zijn vrouw en drie kinderen in een middelgroot dorp, centraal in het Noorden. Hij schrijft over kleine en grote gebeurtenissen in het (dorps)leven.