Actrice en schrijfster Nhung Dam. Foto: Marco Keyzer
Je weet pas dat je ergens niet bij hoort, als je er ineens middenin staat. In het park zag ik ze wel eens: een groep zwangere vrouwen die, synchroon met hun bolle buiken, gewichtjes omhoog hieven. Een onbekend universum voor mij.
Met geen haar op mijn hoofd zou je mij daar ooit tussen zien staan, ook niet als ik zelf zwanger zou zijn. Tot afgelopen weekend. Ineens zat ik daar, in een kring van dames met dikke buiken bij de zwangerschapsyoga. Was ik dan op magische wijze toch bij de club beland? Inclusief de kleedkamerpraat waar kwaaltjes werden uitgewisseld alsof het paniekerige tips uit een overlevingsgids waren.
Waar hoor ik bij?
Heel mijn leven ben ik bezig geweest met de vraag: waar hoor ik bij? Toen ik bijna tien jaar geleden mijn eerste boekcontract tekende, werd ik kort daarna uitgenodigd voor het Boekenbal. Daar stond ik tussen auteurs over wie ik op de middelbare school nog boekverslagen had geschreven. Een voor mij tot dusver ontoegankelijke wereld. En wat bleek? Het was minder magisch dan ik dacht. Iets te veel schouderklopjes, iets te weinig avontuur.
Ook als actrice had ik gezien hoe acteursfeestjes steevast uitmondden in wilde taferelen: de één die in een hoek een krekel imiteerde, de ander die zijn tong door het gezelschap liet reizen. Ik hoorde erbij, ja, maar ik voelde me tegelijk meer toeschouwer dan deelnemer. Want eerlijk is eerlijk: ik zat er helemaal niet op te wachten. En voor ik het wist werd ik bestempeld als de braverik, de actrice die niet meedeed aan het lebbercircus.
In een klas vol blonde haren
Misschien komt dat door mijn wortels. Ik groeide op als kind met een Aziatisch uiterlijk in een klas vol blonde haren en blauwe ogen. Gepest omdat ik anders was. Ik wilde koste wat het kost één van hen zijn. Mijn accent werkte ik weg, ik leerde mezelf zo Hollands mogelijk te gedragen. Ik dacht: „als ik maar onzichtbaar opga in de massa, dan word ik eindelijk geaccepteerd”. Maar zodra ik er wás, voelde ik me er niet thuis, alsof mijn plek altijd net buiten de cirkel lag.
Groucho Marx zei ooit: „I don’t care to belong to any club that will have me as a member.” Vrij vertaald: „Ik wil geen lid zijn van een club die mij als lid wil hebben.” Ik begrijp dat nu. We smachten naar groepen, naar het warme gevoel van verbondenheid, maar tegelijk willen we gezien worden als individuen. Mijn jeugd leerde me: hoe harder ik in de kring probeer te passen, hoe sterker mijn drang naar eigenheid wordt.
Dus ja, ik zat daar dit weekend braaf in kleermakerszit tussen de bolle buiken. Maar in mijn hoofd hoorde ik mezelf fluisteren: misschien hoor ik nergens écht bij. En misschien is dat ook goed. Want de grootste club waar we lid van kunnen worden, is die van onszelf.