Het stokte voor de supermarkt. Alles was volgepland, boodschappen konden alleen op dit ene moment tussendoor en er was – natuurlijk – haast bij.
Ik voelde het al toen ik de volle plastic tas waarvan het hengsel begon te scheuren aan het stuur hing en de fiets uit het rek trok.
Weerstand.
Het laatste restje soepelheid verdween uit de dag die vanaf het begin al stroef had aangevoeld omdat de jongste, die ene die zijn ouders nog vol overgave knuffelend wakker maakt, uit logeren was. Dan denk je, lekker rustig, maar je mist het.
Het was de fiets die niet meegaf. De fiets die er altijd is, basis in mijn bestaan, betrouwbare versneller van mijn geploeter. Als iets weerstand in mijn leven kan wegnemen, is het wel de fiets met zijn wielen, rubber, lucht, tandraden en smeerolie. Zonder ben ik nergens.
Ik wilde er niet aan, negeerde de signalen van de stroef draaiende wielen en stapte toch op. Het was alsof de zwaarte van de dag in mijn benen was gezakt. Ik probeerde uit alle macht door te trappen, maar de fiets was op de rem gaan staan.
Tot hier en niet verder.
Ik trapte stug door, tegen de wind en tegen de fiets, totdat het ding zo angstaanjagend begon te piepen dat ik niet meer verder durfde. Lopend, duwend, vloekend, tierend, vervolgde ik mijn weg.
Ondanks dat de fiets zich luidkeels bleef verzetten, liep ik met het ding aan de hand harder dan de vrouw voor mij. Zij was verzonken in het moment, in de zon die scheen, het weiland waar de paardenbloemen kleur brachten, de hazen zich verscholen en in de verte de reeën graasden.
Zij had geen haast.
Terwijl ik haar inhaalde, draaide ze een paar keer met haar hoofd, alsof ze op zoek was naar iets. Net toen ik haar voorbij was had ze het gevonden.
,,O!’’, zei ze. ,,Die fiets piept. Ik dacht: welke vogel maakt nou toch dat geluid?’’