Op weg naar Schoonebeek was het de vlag die bovensteboven hing die opviel. Hij wapperde fier op een stok voor wat verdacht veel op een boerenbedrijf leek.
,,Rood, wit, blauw?’‘, vroeg mijn passagier voor de zekerheid. Je zou bijna vergeten hoe het hoort – gelukkig is het bijna Koningsdag.
De vlag gaf even hoop dat het misschien toch nog goed kon komen tussen het platteland en de andere zijde van de kloof, maar vlak daarna reden we langs een auto die was bestickerd met een dikke middelvinger en de tekst ‘Fuck Den Haag’.
We waren terug op vertrouwd terrein.
In Schoonebeek stond een echtpaar foto’s te maken van de jaknikker op het plein. Limburgers op vakantie. Er was overal wel wat, zeiden ze. ,,Bij ons had je de mijnen. Iedereen had er werk van, dus niemand klaagde. En ineens – poef – was het weg.’’
Ooit was het de jaknikker die in Schoonebeek de kloof dichtte tussen het arme Drentse platteland en de welvarende moderne tijd die de olie met zich meebracht (al waren het in het begin alleen de kinderen van de NAM-medewerkers die naar het splinternieuwe zwembad mochten).
Tegenwoordig brengt oliewinning evenveel zorgen als rijkdom met zich mee, en zijn er aan alle kanten kloven bij gekomen waar je zomaar in kunt struikelen. Ook daarom is het fijn dat Koningsdag eraan komt, een beetje verbroedering rond de braderie kan geen kwaad in dit land.
Van de jaknikker liep ik naar drie mannen in oranje werkoverall die aan de rand van een grasveld tussen de struiken aan het schoffelen waren. Ze hadden even pauze en leunden op hun scheef gezette schoffels.
,,Mag ik over het gras lopen?’’
Brede grijns: ,,Als je niet te hard rent.’’
Ze hadden gelijk: ik deed haastig. Wie het domein van een ander wil betreden zal kalm aan moeten doen, anders word je er zo weer uitgeschopt. Ik nam gas terug en schaarde me bescheiden aan hun zijde.
Voorjaarszon op de kop, gemoedelijk gesprek, oranje kloffie aan: het begon erop te lijken.