Dat je jezelf soms behoorlijk voor schut kunt zetten, onwetend maar toch, en vervolgens daar met anderen om kunt lachen – maar altijd met een ondertoon van een psycholoog die kiespijn heeft – heb ik jaren geleden al eens ervaren.
Dat ik mijn gênante gedrag van lang geleden op deze plek over het voetlicht breng is op dringend verzoek van mijn studenten, die bij mij de cursus ‘Humor en Psychologie’ volgen.
„Liever niet”, probeer ik de studenten af te houden. Maar tevergeefs: oorlog is oorlog, en het belang van zelfspot is een van de centrale onderwerpen in de cursus.
„Het is vakantie en we hebben als gezin in een Spaans vakantiepark een bungalow gehuurd. Op een ochtend, ik ben net klaar met scheren en druk doende met m’n aftershavecrème, wordt op de deur geklopt en geroepen: „Mister Djekstra, telefon in reception!”
Snel schiet ik kleren aan, ik roep ‘I am coming’ en spoed me naar de balie waar de receptionist op me staat te wachten. Hij kijkt me met een blik vol verbazing aan en wendt die snel af, terwijl er een brede glimlach op zijn gezicht verschijnt. Een merkwaardige reactie, vind ik.
Maar tijd om daarbij stil te staan heb ik niet, want hij reikt me de telefoon aan. Aan de lijn krijg ik een bejaard familielid dat geen mobiel gebruikt en alleen via vaste lijn belt.
Huh?!
Dan komen er twee meisjes binnen, gevolgd door een vrouw, hun moeder waarschijnlijk. Het voorste meisje kijkt mij aan en terwijl haar wenkbrauwen omhoog gaan – zo van: ‘huh?’ – stoot ze het andere meisje aan. Dan beginnen ze beiden te giechelen, met een schuine blik naar mij.
Ik snap er even helemaal niets meer van. Zo’n bijzondere verschijning ben ik nu ook weer niet en het lijkt me onwaarschijnlijk dat de meisjes mij herkennen. Ik beëindig het gesprek, geef de telefoon terug aan de receptionist en vraag: „What’s so funny?”
„What’s so funny?” roept een van de meisjes giechelend, alsof dat zo duidelijk is als wat, terwijl ze haar moeder op mij wijst. Die begint nu ook half lachend in mijn richting te kijken. Ik vind het nu niet leuk meer. Gepikeerd loop ik de receptie uit.
Terug in de bungalow, waar mijn vrouw begint met: ‘Wie was dat aan de …’ schiet ook zij in de lach. „Ben jij zó naar de receptie gegaan?!” roept ze uit.
„Ja”, antwoord ik geïrriteerd. „Wat is daar nou voor bijzonders aan?”
‘Kijk maar in de spiegel’
„Wat is daar nou voor bijzonders aan?” herhaalt ze. „Hier, kijk zelf maar in de spiegel.”
Dan zie ik het ook. Ik heb de doorzichtig plastic douchemuts met witte elastieken rand, die ik altijd opzet als ik aftershave opdoe, nog op.
„Wat hebben ze bij de receptie gezegd?” wrijft ze spottend zout in de wonde. Dat wist ik absoluut niet meer.
Wel weet ik dat ik de receptie de volgende dagen zoveel mogelijk heb gemeden. En wat de moeder betreft, toen ik haar weer tegenkwam zei ze op een manier die duidelijk bedoeld was als een sympathieke pleister op mijn gevoel van schaamte: „U moet maar zo denken: zoiets overkomt je geen tweede keer. ”
Ik hoop het maar. Voor mijn zelfbeeld was één keer al leuk genoeg.