Soms lopen de dingen even anders en rest weinig anders dan dankbaarheid.
10 december, circa 14.30 uur. Ik heb zojuist mijn toga aangetrokken en ben op weg in het Academiegebouw van de Leidse Universiteit. Ik ga naar de zaal waar de hoogleraren zich verzamelen voorafgaande aan een promotieplechtigheid. Ik vind het lopen hier altijd een lastige opgave, vanwege het risico om van binnenuit op mijn lange toga te trappen en zo als het ware gelanceerd te worden.
De plechtigheid vanmiddag is voor mij extra spannend en betekenisvol. De promovendus is niet alleen een oud-student en oud-medewerker, en bovendien waarschijnlijk mijn laatste promovendus, het draait ook om het programma Skills for Life (levensvaardigheden). Daartoe nam ik het initiatief in de tijd dat ik werkte voor de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) in Genève, en heb het daarna internationaal helpen ontwikkelen en verspreiden. Daarbij is het mijn ‘favoriet’ van alle programma’s waaraan ik bij de WHO heb gewerkt, omdat het kansarme kinderen en jongeren duurzame kansen biedt.
En dan gebeurt het. Juist vandaag.
Terwijl ik van de ene naar de andere trede wil stappen in het eeuwenoude gebouw met gladde plavuizen, gaat het mis. Ik glij uit.
Onverbiddelijk harde stenen
Vermoedelijk stapte ik op mijn toga in een bocht van de trap. Ik klap met mijn hoofd en rug op de onverbiddelijk harde stenen ondergrond. Mijn eerste gedachte? ‘Dit is dus inderdaad mijn laatste keer’.
Ik verwacht direct allerlei kwetsuren en breuken te hebben opgelopen. Me herinnerend wat ik daarover weleens gehoord heb besluit ik me niet te bewegen om een of ander niet nog erger en pijnlijker te maken.
Hoelang ik hier lig weet ik niet. Wel dat er niemand voorbijkomt die me – ik vind het geen prettige gedachte – zo kwetsbaar had kunnen zien liggen. Ik probeer daarom heel voorzichtig op eigen kracht ietwat omhoog te komen. Dat lukt redelijk. Met uitzondering van mijn rechterhand die onwijs pijn doet.
Niettemin voldoende overeind komend zoek en vind ik de weg naar het plechtigheidslokaal, en behalve dat ik met vertraging binnenkom lijkt niemand iets aan mij op te merken.
Wanneer we na afloop het lokaal moeten verlaten, blijf ik, schijnbaar nog te verdoofd of afwezig, op mijn plaats staan waarop een van de andere hoogleraren mij moest komen halen. Dat geeft ongetwijfeld wel een wat merkwaardige indruk. Maar noch tijdens de receptie na afloop, noch later hoor ik een vraag of commentaar in dezen.
Bloeduitstortingen
Dagenlang heb ik af en toe nog flink wat pijn in mijn rechterhand, en kamp met enkele bloeduitstortingen op allerlei minder specifieke plaatsen. Maar hoe gek het ook mag klinken, iedere keer dat ik ze voel of zie is het gevoel dat overheerst, ook nu: dankbaarheid.
Ik vind dat ik in de meest letterlijke zin van de uitdrukking ‘geluk heb gehad’ en vraag me af en toe oprecht af wie of wat ik daarvoor dankbaar moet zijn.
Nee, laat mij dat herformuleren. Ik vind dat ik geluk heb (dus niet ‘heb gehad’) en wil mijn dankbaarheid daarvoor tonen. Onbetoonde dankbaarheid is ook een stressor.
Ik houd derhalve sindsdien een ‘dankbaarheidsdagboek’ bij, waarin ik dingen opschrijf waarvoor ik mij dankbaar wil tonen naar anderen of het leven. Ik zal mijn psyche dankbaar zijn als ik dat tot iets duurzaams weet te smeden.