Moraliteit of eerlijkheid in de samenleving is weinig anders dan het systematisch aan mensen onthouden van gelegenheden om zich oneerlijk, corrupt of barbaars te gedragen. Aldus de beroemde Britse literator Aldous Huxley (1894-1963).
Wie dus om welke reden dan ook probeert mensen uit te lokken tot oneerlijkheid of tot gewelddadig gedrag, hoeft zich er bepaald niet over te verwonderen dat hij ook inderdaad zal ontdekken dat velen die verleiding niet weerstaan.
Maar waarom, een cruciale kerstvrede-vraag, zijn wij mensen moreel en dus qua zelfbeheersing niet sterker? Een belangrijk antwoord op die vraag levert het psychologisch onderzoek over de ontwikkeling van ons geweten. Dat heeft uitgewezen dat er drie soorten geweten zijn, die tegelijkertijd ook de drie stadia van gewetensontwikkeling vormen.
Het eerste stadium is dat van het ‘pre-conventionele’ geweten. Dit geweten, typerend voor de kinderleeftijd, is gebaseerd op het uitgangspunt dat wat goed is of wat mag, gelijk is aan wat jij plezierig vindt. En omgekeerd. Het kind laat iets of vindt iets niet goed omdat er iets onplezierigs op volgt, zoals straf.
Leeftijdsgenoten
Het tweede stadium is dat van het ‘conventionele’ geweten. Dit geweten ontwikkelt zich in het begin van de adolescentie. Hier is gewetensvol of moreel acceptabel wat overeenkomt met de conventies, de verwachtingen en regels die in het gezin, de groep van leeftijdsgenoten (hooligans bijvoorbeeld) of in de cultuur gelden. Goed gedrag is wat van je verwacht wordt door je ‘naasten’.
Het derde stadium is dat van het ‘post-conventionele’ geweten. In dit stadium ontwikkelt zich een zelfstandig geweten dat is gebaseerd op zelfstandige waardeoordelen, waaraan de desbetreffende persoon vasthoudt, onafhankelijk van het feit of die uitgangspunten door de samenleving worden ondersteund en ook onafhankelijk van persoonlijke relaties of gewoonten binnen de groep.
Toen bijvoorbeeld Martin Luther King besloot zijn mars naar Atlanta te organiseren – ondanks het feit dat dit tegen de wet en verboden was – volgde hij daarbij zijn (post-conventionele) geweten, dat voor hem een grotere geldigheid had dan de bestaande sociale orde die als onjuist en onrechtvaardig werd afgewezen.
Volgens Kohlberg, een belangrijke gewetensonderzoeker, bereiken veel mensen het stadium van een post-conventioneel geweten nooit. Hoogstens 1 op 4 à 5 mensen haalt dat; de meesten van ons komen niet verder dan het stadium van het conventionele geweten.
Immoreel gedrag
Dat wil zeggen dat indien er geen autoriteit is die toezicht houdt op ons gedrag, of als er situaties zijn die ons uitlokken terug te vallen in immoreel gedrag, we dat vaak niet zullen laten. Bovendien: als we zelf een autoriteit zijn, dat wil zeggen macht hebben (dus zelf sociale controle uitoefenen zonder dat we zelf echt gecontroleerd worden) is de verleiding vaak bijzonder groot om te vinden dat wat moreel acceptabel is gelijk staat aan dat wat goed is voor ons. Denk aan dictators.
Het gebeurt zelfs in de wetenschap. Ontdekkingen van een student komen niet zelden op naam te staan van een hoogleraar. Banting en Best bijvoorbeeld ontdekten samen de insuline, maar Banting deelde zijn Nobelprijs niet met Best maar onder druk alleen met zijn meerdere, professor Macleod, voor wie academische roem het hoogste doel was (het Nobelprijscomité accepteerde dit).
De moraal. „Ik heb het gedaan”, zegt het geheugen. „Zoiets zou ik nooit doen”, zegt het ik, en blijft onvermurwbaar. Ten slotte delft het geheugen het onderspit.