De zoekende blik van de blonde verpleegkundige glijdt door de wachtruimte in het UMCG. Mensen genoeg. Allemaal kijken ze naar haar, maar niemand reageert.
Meneer Van der Beukel is er niet, of hij houdt zich angstvallig stil.
,,Gaat het wel?’’ vraagt een coassistent ondertussen aan de breekbare man met de stok die ze komt ophalen – niet meneer Van der Beukel.
,,Ben vall’n’’, zegt hij in luid Gronings tegen de jonge vrouw in het wit die blakend van gezondheid hoog boven hem uitrijst.
,,Ik heb het gehoord’’, antwoordt zij met die mooie betrokken blik waar medisch personeel in uitblinkt: professioneel en toch oprecht.
Hij kijkt omhoog in de warme bruine ogen en probeert zich groter te maken dan hij in de nadagen van zijn leven nog is. ,,’k Zeur verder nait hoor.’’
Ze glimlacht. ,,Bij mij zeurt niemand.’’
Samen verdwijnen ze in een kamertje. De wachtenden kijken maar weer naar het digitale scherm waarop hun nummer verschijnt als ze aan de beurt zijn.
HP09-15 in kamer 09.
AK11-04 in kamer 21.
,,Meneer Van der Beukel?’’ Daar is de verpleegkundige weer. Voor het geval meneer moeite heeft met die rare robotnummers. Maar niemand geeft sjoege.
Als ze weg is, wordt een grauwe man in een blauwe ziekenhuisrolstoel door zijn familie geparkeerd in de wachtruimte. ,,Wil je chocolademelk?’’ zegt een vrouw, vermoedelijk de zijne.
Hij bromt. Zij weet dat het ja betekent.
,,Mag ik je aansteker lenen zo?’’ Het is de andere vrouw in de familie, vermoedelijk de dochter. Ze draagt luchtige zwarte kleren die haar tatoeages onthullen. ,,Warm hè? Heb je het niet warm?’’
Als ze na de chocolademelk met de aansteker naar buiten loopt, kijkt de grauwe man haar na. Hij heeft nog niets gezegd.
De verpleegkundige komt hoopvol vlak naast zijn rolstoel staan voor poging drie. ,,Meneer Van der Beukel?’’