Het oude plantershuis van Mount Gay, tegenwoordig bezoekerscentrum. Foto: Jacques Hermus
Jack Sparrow zou er dol op zijn. De piratenkapitein – weliswaar een fictief personage met het hoofd van Johnny Depp – verkeert in alle Pirates of the Caribbean-films in een staat van gelukzaligheid die uit de fles komt. De rumfles wel te verstaan, het gouden drankje dat we associëren met cocktails als mojito, pina colada of daiquiri en ontspannen liggen in de hangmat. Dat doen we op Barbados.
Ontelbaar zijn de barretjes langs de kustlijn van Bridgetown, de doorgaande wegen naar Saint Thomas, Saint Peter of Saint Joseph. Mannen zitten onder luifels, spelen hun domino met een glas bij de hand. Gevuld met rum, het destillaat van suikerriet dat in de geschiedenis van Barbados zo’n grote rol heeft gespeeld.
Als we noordwaarts langs de westkust van het eiland rijden, zien we de suikerrietvelden. Ooit was suiker de steunpilaar van de economie van Barbados. In de achttiende eeuw waren er hier meer dan vijfhonderd suikerrietplantages, bewerkt door tot slaaf gemaakte mensen uit Afrika, waarbij het grootste deel van de suiker naar Europa werd verscheept. Tegenwoordig zijn er nog maar twee suikerfabrieken en vier rumstokerijen over: Mount Gay, Four Square, St. Nicholas Abbey en Stade’s Rum.
Het oude plantershuis van Mount Gay, tegenwoordig bezoekerscentrum. Foto: Jacques Hermus
We zijn op weg naar Mount Gay, de oudste nog bestaande rum-distilleerderij ter wereld, anno 1703. Het is een uitgestrekt complex van pakhuizen, gebouwd van koraalkalksteen, hetzelfde materiaal dat voor veel gebouwen op het eiland wordt gebruikt. Elk van de vier pakhuizen bevat zo’n 12.000 vaten rum.
Rum, zo leren we, terwijl we onze gids van de bron naar de gistingsruimte volgen, is gewoon water, melasse en gist – niets anders. Maar die melasse, dat is juist het interessante verhaal. De suikerrietplantages waren uiteraard bedoeld voor het produceren van het in Europa zo geliefde suiker – de suikerbiet kenden we nog niet. Het bleek dat na de raffinage van het riet voor de suiker een bijproduct ontstond. Precies: melasse.
‘Een hete, helse en verschrikkelijke drank’
Aanvankelijk werd dat beschouwd als een waardeloos product, hooguit geschikt als varkensvoer of mest voor het land. Maar iemand moet erachter zijn gekomen dat melasse, vermengd met water, gemakkelijk ging fermenteren. Hoewel dat oorspronkelijke brouwsel weinig liefhebbers kende, bleek het ideaal basismateriaal voor distillatie. Et voilà, rum was geboren. De eerste vermelding was bij een beschrijving van het eiland Barbados uit 1651: ‘Het belangrijkste goedje dat ze hier maken is Rumbellion, alias Kill Devil, en dit is gemaakt van gedistilleerd suikerriet, een hete, helse en verschrikkelijke drank.’ Een duivelsdoder dus.
Vaten rijpen in de ‘warehouses’ van distilleerderij Mount Gay. Foto: Jacques Hermus
De Bajans – inwoners van Barbados – waren niet de eerste stokers van een suikerrietdestillaat. Waarschijnlijk werd er in de zestiende eeuw al in Braziliaanse de cachaça gestookt. De Spanjaarden en Portugezen – en de Nederlanders - hadden de suikerrietplant geïmporteerd vanuit Azië en hadden in Zuid-Amerika een vruchtbare grond voor plantages gevonden. Barbados werd, sinds de inname door de Britten in 1627, in eerste instantie voornamelijk gebruikt voor tabak en katoen. Maar Amerika had een sterke positie op de tabaksmarkt, dus de Britse planters zochten wanhopig naar een andere voorspoedige oogst. Suikerriet dus.
Toen Nederlandse Joden vanuit Suriname in 1637 naar Barbados emigreerden, brachten ze de apparatuur, expertise en handelsroutes mee om een suikerindustrie op te zetten, evenals de financiering die nodig was om de prille economie van het eiland in stand te houden totdat het eerste suikerriet klaar was voor de oogst. Een succesvolle teelt: op het hoogtepunt van de productie was zo’n 60 procent van het eiland bedekt met suikerrietplantages.
Barbados had na Nederland de hoogste windmolendichtheid
Hele tropische wouden werden opgeofferd aan de lucratieve teelt, een kaalslag die tot begin van de vorige eeuw zou voortduren. Overal stonden op het winderige eiland windmolens voor het ‘kraken’ van het suikerriet. Barbados had na Nederland de hoogste windmolendichtheid ter wereld – inderdaad, de joodse immigranten uit Suriname hadden in 1637 de Nederlandse windmolentechniek meegenomen.
Vlakbij Mount Gay staat nog zo’n oude windmolen, maar die draait niet meer. En ook het areaal suikerriet is drastisch afgenomen. Rietsuiker wordt nu van andere eilanden naar de distilleerderij aangevoerd, en op Barbados zelf zet het natuurherstel in, geholpen door allerlei duurzame initiatieven.
Bij het bezoek aan Mount Gay kijken we in de enorme vaten met kleverige melasse, lopen langs gigantische eikenhouten gistingsvaten en koperen ketels en krijgen we een lesje distilleren. En natuurlijk moeten we proeven. „Niet het glas met de rum schudden, dat verhoogt de alcoholische smaak”, zegt onze gids. ,,Je wilt hem niet boos maken. En wat ruik je dan? Denk vanille, banaan, kaneel en nootmuskaat.”
De distilleerketels bij Mount Gay. Foto: Jacques Hermus
Als we vervolgens nippen aan een rum die is gerijpt in whisky-, bourbon- en cognacvaten proeven we donkerdere, diepere en zachtere tonen. De Black Barrel van Mount Gay heeft al zoveel diepte dat hij naar whisky neigt. Prima om ‘on the rocks’ te drinken. ,,Die ga je niet in een cocktail gooien.”
Dat zullen de piraten als Jack Sparrow, en alle zeelieden die in de zeventiende en achttiende eeuw op hun zeilschepen door de Caribische zee deinden, ook niet hebben gedaan. Die spuugden niet in hun vaatjes met rum. De drank werd zelfs bij de Britse marine als onderdeel van de gage gebruikt. Nog tot 1970 kregen alle zeelieden van de Royal Navy een dagelijkse hoeveelheid van 71 milliliter rum die ze verdunden tot een soort grog. Dat rantsoen werd afgeschaft omdat het toch te gevaarlijk werd geacht ingewikkelde machinerieën op de zeeschepen te bedienen met een slok alcohol op.
Pirate's Cove beach bar. Foto: Jacques Hermus
Die alcohol wordt nu door andere Britten in ruime mate op Barbados gedronken. Het eiland is weliswaar sinds 1966 onafhankelijk van Groot-Brittannië, maar blijft een aangenaam oord voor Britse toeristen. En voor andere liefhebbers van zon, zee, en lekker drinken en eten.
Viskoekjes zijn nummer één op het eiland
De suiker gaat niet alleen in de rum, het zoet is ook in de keuken verankerd. Dat merken we als we door Paulette van Lickrish Food Tours op sleeptouw worden genomen door Bridgetown, de hoofdstad van Barbados. „Jullie gaan vandaag eten als een Bajan. We stoppen pas als onze tailles rekken”, zegt ze – hoewel ze zelf fysiek tamelijk dunnetjes afsteekt tegen de inderdaad tamelijk stevige passanten op straat. Paulette voert ons langs restaurants, markten, foodtrucks en meer tijdens een culinaire marathon van drie uur. „Bajans zijn dol op eten”, zegt Paulette lachend. „Als je eet zoals wij in deze hitte, word je zwaar en traag. Je zult willen slapen.”
Kleurrijke huisjes in Bridgetown. Foto: shutterstock
Met stevige pas leidt ze ons door het centrum van de kleine hoofdstad, met pastelkleurige pakhuizen langs de waterkant. Het waren de Portugezen die hier de liefde voor gezouten kabeljauw nalieten en het eiland ‘Os Barbados’ (‘bebaarde mannen’) noemden, naar de ruige vijgenbomen met baardachtige luchtwortels. „Je eet niet als een Bajan tenzij je varkensvlees eet, met zetmeelrijke wortelgroenten”, zegt Paulette. „Kip is ons standaardvlees, varkensvlees vinden we gewoon lekker, rundvlees hebben we nauwelijks en vis, die is er gewoon. Viskoekjes zijn absoluut nummer één op het eiland. We eten viskoekjes voor ontbijt, lunch en diner. We eten ze met een pepersaus. Hete pepers.”
Bajan-style vis, rijst en gefrituurde groenten in een pittige saus. Foto: Jacques Hermus
Voor een feestelijk vismaal moet je op vrijdagavond in Oistins aan de zuidwestkust zijn waar lichtjes fonkelen bij de kraampjes langs de waterkant, dampende muziek klinkt en mensen een plekje zoeken aan de overvolle tafels, wachtend om bediend te worden. Van de rokende en sissende grill komt vis in allerlei soorten en maten: mahi-mahi, tonijn, marlijn, zwaardvis en vliegende vis – coucou, de nationale vis. Het bier vloeit rijkelijk en het weekend begint. We nemen een bord met vliegende vis, rijst en erwten, macaronitaart en salade. Geen subtiel gerecht, maar een Bajan-style maagvuller. En om de avond keurig af te sluiten nemen we nog een daiquiri in de Cocktail Kitchen aan St. Lawrence Gap in Bridgetown. Iemand moet het doen.