Verslaggever Martin Groenewold voor zijn ouderlijke woning die later dit jaar wordt gesloopt. Foto: Corné Sparidaens
Selwerd, de Groningse stadswijk waarin ik opgroeide, verandert voorgoed. Wat ooit mijn wereld was – de vertrouwde rijtjeshuizen en portiekflats – gaat tegen de grond en maakt plaats voor iets beters, zeggen ze. Maar wat blijft er nog over van wie je was, als alles om je heen verdwijnt? Wanneer het huis waar je je veilig voelde en de straten die je kende, alleen nog bestaan in herinneringen? Een persoonlijk relaas.
Mag je het een rouwproces noemen? Misschien is dat te zwaar aangezet. Laten we wel wezen, er zijn ergere dingen. Het is ook niet zo dat ik hier de laatste jaren dagelijks kom, zelfs niet maandelijks. Normaal gesproken rijd ik nog eens per halfjaar door de Mispellaan in Selwerd, op weg naar de tandarts.
Maar normaal gesproken bestaat niet meer. De wijkvernieuwing omsingelt het huis waar ik mijn jeugd doorbracht. Waar ik me geborgen en veilig voelde. Waar alles altijd zou blijven zoals het was. Eind 2025 valt het ten prooi aan de vooruitgang. Nu het nog kan, wil ik foto’s maken, afscheid nemen, beseffen dat de belangrijkste tastbare herinnering aan mijn kinderjaren straks verdwenen is.
De auto parkeer ik even verderop, bij het winkelcentrum. Het rijdt hier af en aan. Misschien omdat je er, voor zover ik kan nagaan, gratis mag staan. In de rest van de wijk betaal je tegenwoordig 2,70 euro per uur. Bijna 6 gulden, reken ik uit voordat ik er erg in heb. Ik ben verdorie nog maar 52, maar op dit soort momenten een ouwe lul.
Verslaggever Martin Groenewold in de Mispellaan, de straat waar hij opgroeide. Foto: Corné Sparidaens
Het is zwaarbewolkt en waterkoud. Herfstig. Ik ben licht nerveus. Al een poos hik ik ertegenaan: aanbellen bij óns huis, op nummer 86. Vragen of ik nog eens mag rondkijken, op zoek naar sporen van onze jarenlange aanwezigheid. Hangt die wandvullende FC Groningen-poster er nog? Is ons roodbruine schuurtje ooit overgeverfd? Wat me vooral bezighoudt: wat doe ik als de huidige bewoner me niet binnenlaat?
Daarom eerst maar even rechts- in plaats van linksaf. Op de hoek van de Berkenlaan en de Mispellaan staan appartementen en woonblokken die ik nog niet eerder heb gezien. Alsof een stukje Almere is opgetild en met een grote hijskraan in de woonwijk van mijn jeugd is neergezet.
Niet per se lelijk, vind ik, wel grootstedelijk. Vier woonlagen in plaats van één. Op het nieuw ontstane binnenplaatsje staan zes auto’s in het gelid. Vroeger was dit een grasveld, zoals je die overal in de wijk tegenkwam.
Het voormalige trapveldje aan de Mispellaan. Rechts de al verlaten portiekflat aan de Elzenlaan. Foto: Corné Sparidaens
Met mijn twee broers, 5 en 2 jaar ouder dan ik, speelden we altijd op zo’n veldje achter ons huis. De flats aan weerszijden waren in mijn verbeelding volgepakte tribunes. Achter de doelen – bestaande uit twee jassen – rijtjeswoningen. Kleinere tribunes dus, precies zoals in het Oosterparkstadion. Het mooiste voetbalstadion ter wereld. Tevens het enige waar ik ooit was geweest.
Aan de Gelderse Roosstraat zie ik bouwhekken rondom stukken braakliggend terrein. Geen spoor van de flats die hier kortgeleden nog stonden. Zes portieken, acht woningen per portiek. Hoeveel mensen hebben hier gewoond sinds de bouw, midden jaren 60? Dat moeten er honderden zijn. Ik ben vast niet de enige met nostalgische gevoelens.
Bouwhekken rondom stukken braakliggend terrein aan de Gelderse Roosstraat. Foto: Corné Sparidaens
De laatste meters door ónze straat. Ik zie een verroest plantenschepje in de voortuin van Mispellaan 86 – óns huis. Een relikwie van mijn moeder? Wat had ze ervan gevonden dat haar voormalige trots er zo overwoekerd bijligt?
Ik sta voor de deur, kijk naar de verkleuring op de plek waar ons naambordje hing. Mijn hand gaat naar de bel, maar ik trek hem terug. Ik ben er nog niet klaar voor.
Een verkleuring op de plek waar vroeger het naambordje hing. Foto: DVHN
Staartje van de wederopbouwperiode
Selwerd ontstond tussen 1960 en 1966 in het noordwesten van de stad. Ingeklemd tussen Paddepoel, dat net als Vinkhuizen direct daarna werd gebouwd, en de spoorlijn Groningen-Delfzijl/Eemshaven vertegenwoordigt de buurt het staartje van de wederopbouwperiode.
Als kind had ik daarvan natuurlijk geen weet, ik lees het in een cultuurhistorische analyse van Bregit Jansen uit 1999. Ze schrijft dat de wijk is ontworpen vanuit de gedachte dat Groningen in 1980 zo’n 265.000 inwoners zou tellen. In werkelijkheid zijn het er op dit moment ‘slechts’ 205.000, 30.000 meer als je de voormalige gemeenten Haren en Ten Boer meetelt.
Voor de woningbouw betekende dit uitgangspunt kwantiteit boven kwaliteit. Rechte straten en een stelselmatige herhaling van bepaalde typen bouwblokken – vandaar de term ‘stempelwijk’. Ook dat heb ik nooit als een probleem ervaren. Sterker nog: het rustige straatbeeld van vroeger bevalt me nog steeds.
De verlaten portiekflat aan de Elzenlaan. Foto: Corné Sparidaens
Tot 1958 lag de nadruk vooral op het oplossen van de woningnood, schrijft Jansen. Daarna groeide de wens om iedere stadsbewoner ‘gepaste huisvesting’ te kunnen aanbieden. Selwerd werd opgedeeld in koop- en huurwoningen, in theorie voor alle inkomensgroepen.
Naast een relatief hoog percentage eengezinswoningen (38 procent) werd aan senioren gedacht – toen nog gewoon bejaarden geheten. Het totaal aantal woningen werd vastgesteld op 2735, waarvan 362 bejaardeneenheden, voor een wijkbevolking van circa 9500 zielen.
Mijn ouders pasten volledig in het plaatje toen ze in maart 1974 een van die rijtjeshuizen kregen toegewezen. Een jong stel, 35 en 31 jaar, met kinderen van 6, 3 en 1 jaar. Tot dat moment woonden ze – ‘we’ eigenlijk, ik was dus 1 – in een appartementje aan de Coranthijnestraat, in de West-Indische buurt. Geheel in stijl is die woning allang verdwenen. Ik ken ’m alleen van super 8-filmpjes en een enkele foto.
Familiealbum, mei 1974: een trotse vader en moeder Groenewold in het nieuwe huis aan de Mispellaan. Foto: DVHN
De verhuizing naar Selwerd was voor mijn ouders een grote sprong voorwaarts. Een huis met een tuintje, de droom van mijn moeder. Hoe vaak heeft ze niet verzucht dat ze zich net de koningin voelde. Met drie gezonde jongens, zo’n beetje in dezelfde leeftijd als de zoons van Beatrix en Claus.
Selwerd bood alles wat we nodig hadden. Winkels op fietsafstand, kleuter- en basisscholen, een zwembad, speelterreintjes, vijvers waarop we elke winter konden schaatsen, een voetbalclub – Astrea – met twee velden.
Geen idee waarom mijn broer en ik lid werden van de club aan de overzijde van de Eikenlaan, GCSV. Misschien had dat iets te maken met de C (christelijk) in de clubnaam; we gingen immers ook naar de christelijke basisschool De Morgenster. Ik herinner me sporadisch kerkbezoek in De Trefkoel in Paddepoel, totdat we op een dag ineens niet meer gingen.
Familiealbum, augustus 2003: de broers Martin (links) en Harrie Groenewold met moeder Tineke achter de woning aan de Mispellaan. Foto: DVHN
Van die kindertijd is al een hoop opgeruimd. De Morgenster en het ernaast gelegen kleuterschooltje De Karekiet maakten plaats voor buurtkerk De Fontein. ‘Volgens een van de leerkrachten is de terugloop van het aantal leerlingen hoofdzakelijk het gevolg van de vergrijzing van de woonwijk Selwerd’, lees ik in het Nieuwsblad van het Noorden van 18 juni 1981.
Vergrijzing? Kennelijk was dat toen al een probleem. We namen afscheid van de school met een musical waarin ik de rol van Meneer Bol mocht spelen. De Morgenster is nu een avondster zongen we uit volle borst. Na de grote vakantie verkaste ik met de meeste van mijn klasgenootjes naar De Wegwijzer aan de Prunusstraat. Ik was 9.
Twee jaar later, op 1 augustus 1983, brandde zwembad De Parrel tot de grond toe af. Dat nieuwe voetbalseizoen speelden we onze thuiswedstrijden naast een zwartgeblakerde ruïne. Af en toe trok een vlaag brandlucht over het veld. Het zwembad is later herbouwd, maar ik heb er nog zelden een voet binnen gezet.
Het vervaagde huisnummer van Mispellaan 86. Foto: DVHN
De voetbalclub heeft trouwens wél mijn hele jeugd overleefd. Pas op mijn 18de, toen ik vanuit het eigen strafschopgebied het vijandelijke doel niet meer kon onderscheiden, ben ik gestopt. Misschien had een opticien mijn voetbalcarrière kunnen verlengen, maar ook met contactlenzen was ik nooit een topper geworden.
GCSV ging in 1994 op in een fusie. Uit nostalgische overwegingen ging mijn vader er nog weleens kijken, totdat ook die fusieclub verdween. Anno 2025 is Sportpark De Parrel de thuisbasis van vv Mamio en Italian Boys. Het knollenveld van destijds is nu een strakke kunstgrasmat, het gezellige clubgebouwtje vervangen door een moderne accommodatie.
Gelukkig ligt aan de andere kant van de Eikenlaan nog altijd het ‘tweede veld’ van Astrea. Geen idee of hier ooit nog gevoetbald wordt, want ook deze club is allang ter ziele. Als ik er deze koude oktoberochtend langsloop, kan ik geen kalklijnen ontdekken in het te lange gras. De doelen zijn oud en verroest, ze lijken me nooit vervangen.
Anno 2024 is Sportpark De Parrel de thuisbasis van vv Mamio en Italian Boys. Foto: Corné Sparidaens
Gek misschien, maar ik word er rustig van. Eindelijk weer een concreet beeld uit mijn jeugd. Op dit veld speelden Ronald en Erwin Koeman ooit samen in één elftal. Wie aan de overkant woonde, aan de Morgensterlaan, had ze tussen de bomen door kunnen zien voetballen.
Ik dwing mezelf nog even te blijven kijken. Niet omdraaien nu, vooral niet omdraaien. In mijn rug liggen de patiowoningen van De Larix, waarvoor het hoofdveld van Astrea zo nodig moest wijken.
Een naam vol optimisme, moed en hoop
De koude oktoberochtend is overgegaan in een druilerige middag. Ik wandel met Sjoukje Veenema, procesmanager stedelijke vernieuwing, over de Eikenlaan. We hadden afgesproken in het oude hoekpand van de fietsenmaker, nu het informatiecentrum Sunny Selwerd op het winkelplein.
Sunny Selwerd is de naam waaronder de gemeente Groningen samen met de woningcorporaties, waaronder Veenema’s werkgever Nijestee, en bewoners aan het vernieuwen en verbeteren is geslagen. Een naam die optimisme, moed en hoop symboliseert. Ook, misschien wel vooral, als het miezert zoals vandaag.
Sunny Selwerd, een naam die optimisme, moed en hoop symboliseert. Foto: Corné Sparidaens
Eigenlijk, zegt Veenema, had Selwerd in navolging van Vinkhuizen en Paddepoel al veel eerder aangepakt moeten worden. De buurt scoort hoog op de ranglijsten van werkloosheid, armoede, schulden en (drugsgerelateerde) criminaliteit. Gezinnen zie je hier steeds minder, de meeste zijn vertrokken met de aanscherping van de regels voor sociale huur.
Strengere bouwvoorschriften en een financiële crisis hielden de wijkverbetering op. Maar sinds 2016 wordt er dan toch stevig gerenoveerd, gesloopt en gebouwd. Onderbroken door corona, dat wel. Al met al duurt het nog tot minstens 2031 voordat alles klaar is.
Ondertussen zijn de ambities en doelstellingen alleen maar ingewikkelder geworden. Ga maar na: op de plek van 249 oude woningen staan straks 407 nieuwe. Het stedenbouwkundig ontwerp voor het blok tussen de Mispellaan, Esdoornlaan, Eikenlaan en Elzenlaan kreeg de titel Meer woningen, meer groen. Bestaande bomen blijven overeind, zoveel mogelijk althans. En de kolonie meervleermuizen die zijn intrek nam in de portiekflats, kan op vervangende woonruimte rekenen.
Het rustige straatbeeld van vroeger – Veenema noemt het liever ‘eentonig’ – maakt plaats voor een gevarieerder stratenpatroon. Onze oude trapveldjes wijken voor slingerende wandelroutes en extra straatjes. Straks geen massieve portiekflats meer, maar entrees met veel glas en een open karakter. Geen grote privétuinen, maar fatsoenlijke balkons en een nette buitenruimte.
Brandgang achter de woningen op de hoek Mispellaan/Elzenlaan. Foto: DVHN
We passeren het ketelhuis voor blokverwarming aan de Gelderse Roosstraat. De kleurrijke muurdecoratie van Siep van den Berg (1913-1998) blijft behouden, net als die aan de Eglantierstraat en de Esdoornlaan. Er liggen ambitieuze klimaatdoelstellingen – het warmtenet maakt Selwerd minder afhankelijk van gas – en er is een stevige verduurzamingsopdracht. De opvang van hemelwater is nog zo’n ‘dingetje’. En ongetwijfeld willen de bewoners ook in de toekomst graag hun auto kunnen parkeren.
Zoals vroeger, toen mijn vader de Daf pal voor de deur zette, zal het hier nooit meer worden. Veenema wijst naar het autoblik op het nieuwe binnenterrein aan de Mispellaan. Zo moet het dus niet, zegt ze. Want voor je het weet, staan al die binnenplaatsen vol. Daarom wordt de buurt autovrij en verrijzen op termijn twee parkeergebouwen aan de randen van de wijk. Zo wordt de straat weer een leefruimte in plaats van een parkeerplaats.
Klinkt goed, beaam ik. Al moet ik wel denken aan onze voormalige buren, die nu ver in de 70 zijn en nog altijd in dat laatste huizenblokje aan de Mispellaan wonen. Hun auto staat letterlijk om de hoek, aan de Elzenlaan. Moeten zij straks, na hun gedwongen verhuizing, een eind lopen naar een parkeergarage?
Blik op de Mispellaan vanuit de Elzenlaan. Foto: Corné Sparidaens
Dat ligt eraan, zegt Veenema. Selwerd biedt in de toekomst plaats aan allerlei doelgroepen: gezinnen, een- en tweepersoons huishoudens, en dus ook aan ouderen. Normaal gesproken krijgen zij een plek dichtbij de belangrijkste voorzieningen. Volop keuze. Er komt sociale huur, middenhuur, er zijn koopwoningen – de levendigheid in de buurt moet ermee terugkeren.
Parkeren aan de randen van de wijk heeft tot gevolg dat er straks veel meer gewandeld en gefietst zal worden, is de gedachte. Mensen komen elkaar dan automatisch tegen. Goed voor de cohesie, voor de sociale controle en de veiligheid op straat. Vandaar die ondertitel van het stedenbouwkundig plan: Meer rust, meer reuring. Meer rust in je binnentuin, meer reuring op straat. Eigenlijk net als in de jaren 70.
Mijn eigen warme wereld
IJsbloemen. Vraag me niet hoe het kan, maar ik zie ze. Glinsterende, fragiele kunstwerkjes op de ruit van mijn oude slaapkamer. Vanuit mijn bed kon ik er vroeger gefascineerd naar kijken. Stille getuigen van de bijtende kou buiten mijn warme cocon.
Pas nu ik hier weer ben, besef ik dat het vaak steenkoud was in dit hokje van hooguit 2 bij 3 meter. Enkel glas, natuurlijk. En in de wintermaanden wilde het toen nog wel eens vriezen. Toch was dit mijn eigen warme wereld, waarin ik speelde in bands en op podia die alleen in mijn hoofd bestonden. Op zolder streden Feyenoord, Ajax en FC Groningen in bloedstollende competities om het kampioenschap.
De oude slaapkamer, een hokje van hooguit 2 bij 3 meter. Foto: DVHN
De nieuwe bewoonster van Mispellaan 86 liet me dus binnen. Natúúrlijk mocht ik even binnenkijken. Wekenlang had ik uitgekeken naar dit moment, maar nu overviel het me toch een beetje. Het liefste zou ik hier een poosje in stilte willen doorbrengen, verzonken in mijn eigen gedachten. Maar ik ben te gast, ik ontkom niet aan een gesprek.
Ik herken het ronde lichtknopje in de gang, rechts achter de voordeur. Links een tafeltje op de plek waar mijn moeder vaak zat te bellen. De wc-deur, de provisiekast. Rechtdoor, aan het einde van de gang, de keuken met daarachter het schuurtje. Verdomd, de buitenmuren zijn nog altijd roodbruin! Afgebladderd, dat wel, maar verder niks veranderd in de dikke 10 jaar sinds het vertrek van mijn ouders.
De woonkamer is eigenlijk best klein. Een meter of 9 in de lengte, gok ik, en zo’n 3,5 meter breed. De zwarte radiatoren en de bruine vensterbanken, het zijn opnieuw een paar herkenningspunten. Linksachter stond onze witte eettafel, waar we dagelijks twee keer met z’n vijven omheen zaten. Uiteraard in een vaste opstelling.
Tussen de middag fietste mijn vader van het PTT-kantoor – eerst aan de Reitemakersrijge in de binnenstad, daarna aan de Protonstraat – naar huis. Mijn moeder had dan het eten klaar, zoals ze álles in en om het huis regelde. En wij, de kinderen, profiteerden van het feit dat continuroosters in het onderwijs nog niet bestonden. Anderhalf uur pauze, een dik uur thuis.
Uitzicht vanuit de slaapkamer op de achtertuin en de lege portiekflat aan de Elzenlaan. Foto: DVHN
We horen dat bij de buren de wc wordt doorgetrokken. Ach ja, die gehorigheid… Mijn vader heeft nooit kunnen wennen aan het geblaf van Tjippie, de teckel van nummer 88. Aan de andere kant, op nummer 84, kreeg de buurvrouw alles mee als mijn ouders aan het voorlezen waren. Die gehorigheid was ook de reden om ’s avonds de radiatoren dicht te draaien; anders lagen we urenlang wakker van het getik van de blokverwarming. Goed voor de ijsbloemen, denk ik nu.
De trap op. Nee, het is niet waar… Die vloerbedekking is nog gelegd door mijn moeder! Moet minstens 25 jaar oud zijn, maar ziet er nog uit als nieuw. Een gedachteflits: zou een beetje speurneus hier nog DNA-sporen van ons kunnen terugvinden? Dat moet toch haast wel?
'Die vloerbedekking is nog gelegd door mijn moeder!' Foto: DVHN
Nog een laatste blik door mijn slaapkamerraam. De beeldbepalende flat aan de Elzenlaan staat leeg, de bewoners hebben elders onderdak gevonden. Ik maak foto’s, wil vasthouden wat onherroepelijk toch verdwijnt. Nieuwe mensen gaan nieuwe herinneringen maken op de plekken waar ik speelde, droomde en thuiskwam.
Misschien is dit geen rouwproces, maar eerder een soort stille verzoening: accepteren dat de tijd verdergaat, en dat mijn jeugd niet meer te vinden is in deze straat, maar in mijn hoofd.