Het moeras in de Veenkoloniën voor de ontginning. Foto: Willem Foorthuis
Wie Veenkoloniën zegt, zegt: ‘was niks, is niks, wordt niks’. Willem Foorthuis, lector aan de Hanzehogeschool is daar wel klaar mee. Hij wil het unieke kanalenstelsel op de werelderfgoedlijst van Unesco zien te krijgen. De wereld van toen kan een raamwerk zijn voor nieuwe welvaart.
De Rotterdamse schrijver Bob den Uyl werd eens in een auto van Bareveld naar Ter Apel gereden. De hele rit, 35 kilometer lang, zag hij aan de rechterzijde een kanaal, het Stadskanaal. De auteur dacht dat hij voor de gek werd gehouden, omdat het niet kon, zo’n lange vaarweg.
Het kon wel. Sterker: het Stadskanaal, met alle 632 diepen, wijken en monden die er in uitkwamen, vormde slechts één onderdeel van een in de hele wereld unieke infrastructuur. Het waterwegsysteem van de Drentse en Groningse Veenkoloniën, gezien als één gebied, telde in 1929 liefst 8039 kanalen en wijken.
Het kanalenstelsel in de Veenkoloniën is uniek in de wereld. Illustratie: Willem Foorthuis
Grootste kanalenstelsel ter wereld
„Het was het grootste bevaarbare kanalenstelsel ter wereld”, verduidelijkt Willem Foorthuis (66), met een mengeling van trots en bewondering. Hij is Lector Duurzaam Coöperatief Ondernemen aan de Hanzehogeschool in Groningen, komt uit Nieuwe Pekela en vindt dat het allang tijd is om te stoppen met het ‘was niks, is niks en wordt niks’, dat sinds eind 20ste eeuw min of meer synoniem staat voor de Veenkoloniën.
Willem Foorthuis
Bijzonder landschap
„Het is nog steeds ’s werelds grootste kanalenstelsel. Een deel is gedempt, maar er zijn zo’n vierduizend waterwegen opengebleven. Waterschap Hunze en Aa’s spreekt over 25.300 zogeheten ‘kanaalpanden’, variërend in lengte van 7 kilometer tot 200 meter. Echt enorm. Daarmee is het tevens een van de meest bijzondere landschappen op aarde.”
Langs het water verschenen tal van industrieën. Foto: Willem Foorthuis
Veenhuizen is mooi, Veenkoloniën is beter
Hij wil derhalve serieus werk maken van het al vaker opgevoerde plan om het kanalenstelsel op de werelderfgoedlijst van Unesco te krijgen. Wat Veenhuizen al lukte als een van de Koloniën van Weldadigheid. Foorthuis: „Heel goed en heel mooi, maar de Veenkoloniën zijn beter.”
Ook neemt hij het initiatief tot het opzetten van een platform voor overheden, ondernemers, wetenschappers, artiesten uit de regio, om het negatieve beeld te kantelen en de regio op te stuwen in de vaart der volkeren (zie kader). Want de Veenkoloniën is een werkelijk uniek gebied met een uniek verhaal, dat ooit tot voorbeeld diende voor vorsten, keizers en tsaren uit de hele wereld.
De wijken liggen maximaal 180 meter uit elkaar. Illustratie: Willem Foorthuis
Tussen Emmen en Oude Pekela
Vergeet, zegt Foorthuis, de grenzen tussen Drenthe en Groningen. De Veenkoloniën, het gebied tussen zeg Emmen en Oude Pekela, moet worden gezien als één geheel: „In de Pekela’s, Hoogezand, Sappemeer, Stadskanaal, de Monden en Veendam en Wildervank; kijkend naar cultuur, taal en volksaard zijn het dezelfde mensen.”
Het immense kanalenstelsel bleek mede bijzonder omdat het eigenlijk niet kon, zo’n groot moerasgebied, onderdeel van het Bourtangermoor, te ontginnen. Laat staan er waterwegen te graven. Toch startte die waanzinnige operatie begin 17de eeuw, nadat de streek in 1594 in bezit kwam van de Stad Groningen.
200.000 hectare werd in een paar eeuwen omgetoverd tot een kanalenstad. Illustratie: Willem Foorthuis
Kosten ontginning: half miljard euro
„Om turf te steken waren duizenden mensen nodig. Echter: er woonde niemand. Het was een leeg gebied. De grootschalige, industriële ontginning die toen werd opgestart was nieuw en innovatief. Nog nooit gedaan. Het bleek ook enorm kostbaar en kostte, vertaald naar de huidige tijd, een half miljard euro. Geen ondernemer had dat. De stad Groningen is er ingesprongen en heeft bijna 200.000 hectare moeras omgetoverd tot een welvarende kanalenstad. Tot op de dag van vandaag werelderfgoedwaardig.”
Miljarden turfjes
Het bleek echt big business. Groningen investeerde, maar verdiende er ook zeer goed aan. Een ieder kon kavels huren om af te graven. Vanuit het hele land kwamen investeerders naar het Noorden en dat honderden jaren lang. De Stad inde huur- en pachtgelden en een kwart van de opbrengst bleek voor Groningen. Schepen voerden miljarden turfjes af, jaar in jaar uit. Bij elke sluis en elke brug moesten allerlei soorten tol betaald worden en ook dat geld ging naar de eigenaar.
Er mocht per jaar maximaal 500 meter kanaal worden gegraven. Beeld: Willem Foorthuis
Excuses aan Veenkoloniën
Was het veen afgegraven dan ging het stuk land terug naar de stad en werd opnieuw verhuurd of in pacht gegeven. Een goudmijn. Foorthuis grappend: „Groningen heeft hier zoveel weggehaald dat de huidige burgemeester eigenlijk zijn excuses aan de Veenkoloniën moet aanbieden. Het gebied zat eeuwen lang onder de knoet van de stad.”
12 meter dikke veenlaag
Maar ook de exploitanten zelf verdienden er goed aan, eigenlijk iedereen. De bodem gaf zoveel. De veenlaag bleek op sommige plekken 12 meter dik, zoals bij Bareveld. Foorthuis wijst op voormalig Hotel & restaurant De Veenkoloniën, op de grens tussen Wildervank en Stadskanaal. Het etablissement, waar heden ten dage Oekraïense vluchtelingen in worden opgevangen, heeft een torentje van 10,5 meter hoog. Het veen lag dus hoger dan het puntje van de spits.
Eerste cao
„Alles bleek door de Stad tot in de puntjes geregeld in zogeheten Conditiën van de verhuyring. Alle activiteiten waren daarin in regels en afspraken vervat, waardoor een welvarende streek ontstond met goede arbeidsomstandigheden. Die Conditiën vormden min of meer de eerste cao’s in Nederland. Dat is slechts één aspect.”
De eerste cao van Nederland Beeld: Willem Foorthuis
Richting aan modern Nederland
In de Veenkoloniën werd vanaf de 17de eeuw richting gegeven aan het moderne Nederland. De regio streefde in de twee eeuwen daarna Amsterdam en Rotterdam voorbij. Economen in de 19de eeuw typeerden de Veenkoloniën met Silezië en het Ruhrgebied als de drie grote industriegebieden van Europa.
Groningen dacht als OPEC
Er was overal over nagedacht. Zoals dat per jaar maximaal 500 meter kanaal mocht worden gegraven. Anders droogde te veel moeras in, kwam er meer turf op de markt en daalde de prijs. En die moest hoog blijven. „Groningen dacht toen op dezelfde manier als de OPEC, de olieproducerende landen in onze tijd. Aan het 35 kilometer lange Stadskanaal, inclusief al die zijtakken, is dus zo’n honderd jaar gewerkt.”
Foorthuis veegt ook de vloer aan met de verhalen over uitbuiting en armoede bij de ontginning. Dat de werkomstandigheden goed waren is zelfs anno nu nog in het landschap te zien. De wijken die uit de hoofdkanalen komen liggen 180 meter van elkaar.
Een kaart van alle kanalen in Veendam en omgeving uit 1910. Beeld: Willem Foorthuis
Ook een arbolandschap
„Bepaald was immers dat een arbeider met een volle kruiwagen niet verder mocht lopen dan 90 meter. Je kunt dus stellen dat het vroeg in de 17de eeuw ook een arbolandschap was. Er werd gewoon goed voor de arbeiders gezorgd. Mensen kwamen van heinde en ver, liepen soms 200 kilometer om er te werken. En hoe haalde je ze naar de Veenkoloniën? Door te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden, sociale rust en vrijheid van religie. De Veenkoloniën waren de olievelden van nu, een zeer welvarende wereld.”
Try to make money
Hij trekt de vergelijking met de huidige tijd, waarin vluchtelingen deze kant op komen, omdat het hier beter en vrijer is. Zo ging het in Veenkoloniën vierhonderd jaar geleden ook. „Katholieken konden in Sappemeer werken, terwijl ze 15 kilometer verderop, in de stad Groningen, werden opgehangen. Doopsgezinden werden op veel plekken vervolgd, in deze contreien konden ze aan de slag. Het was er gastvrij en er werd veel voor de mensen gedaan. Feitelijk een moderne kapitalistische wereld, met de mentaliteit: ‘Try to make money’.”
Tractatus de Turffis
Ook de wetenschappelijke wereld was destijds onder de indruk van het werk in de Veenkoloniën. De techniek bleek zo hoogstaand dat professor Martinus Schoockius (1614-1669), rector van de Rijksuniversiteit Groningen, in Hoogezand en Pekela ging kijken en wat hij zag beschreef in het boek Tractatus de Turffis ceu cespitibus Bituminosis, dat in 1658 verscheen.
Martinus Schoockius Beeld: Willem Foorthuis
Het Tractatus de Turffis van Martinus Schookius. Willem Foorthuis
In boekenkast Lodewijk XIV
Schoockius stuurde het naar alle collega’s en het werd de sensatie van de 17de eeuw, wat betreft wetenschappelijke literatuur over waterwerken. De publicatie stond overal ter wereld in boekenkasten, bij de koningen van Frankrijk en Engeland en de tsaar in Rusland. Zonnekoning Lodewijk XIV stuurde zijn hofarts zelfs naar Hoogezand en ook hij schreef er een boek over.
Model voor de wereld
„De Veenkoloniën werden model voor de inrichting en oriëntatie van steden als Papenburg, Potsdam, Kaliningrad, Moermansk en Sint Petersburg, alsmede regio’s in Midden-Engeland. De hele wereld kwam in de Veenkoloniën kijken naar wat hier allemaal gebeurde en wij maar blijven volhouden dat hier niks was.”
Welvaart verdwenen
Opmerkelijk, ja. Natuurlijk: de welvaart is verdwenen en de Veenkoloniën is in de 21e eeuw een gebied met sociale en economische problemen. Dus het ‘is niks’ komt ergens vandaan en het weinige vertrouwen in de toekomst logischerwijze daarop gebaseerd.
Maar dat het verhaal van de rijke geschiedenis weinig verteld wordt, blijft vreemd. Want er ligt een voor deze regio uniek archief bij de Groninger Archieven, het zogenaamde Archief Veenkantoor, zeer omvangrijk en gedetailleerd. De cijfers over de Veenkoloniën daarin blijken duizelingwekkend.
Alles werd in regels en voorschriften gevat en alles werd vastgelegd. Beeld: Willem Foorthuis
Sluismeesters waren tollenaars
„Alles werd bijgehouden. Neem bijvoorbeeld de Buinersluis, tussen Stadskanaal en Nieuw-Buinen. Daar kwamen in 1929 14.000 schepen doorheen. Zo’n 10.000 waren met turf geladen en op een boot gingen ongeveer 20.000 turfjes. Dat is 2 miljard per jaar! De sluismeesters waren eigenlijk tollenaars. Ze schreven alles op, wat voor schip, wat de lading was, wie er aan boord waren. Een kleine rekensom leert dat er in dat jaar in alle Veenkoloniale kanalen 259.000 vaarbewegingen waren.”
Bij elke passage langs bruggen en sluizen moest betaald worden. Beeld: Willem Foorthuis
Duizend zeeschepen
Daarbij, leert Foorthuis, lagen er in Veendam, Gasselternijveen en in de Pekela’s ook nog eens duizend zeeschepen. Die voeren de hele wereld over. Gasselternijveen gold na Rotterdam, Groningen en Amsterdam als grootste thuishaven van Nederland.
Eerste multinational ter wereld
Mede door de uitstekende vaarverbindingen ontstonden allerlei industrieën: aardappelmeel, kartonnage, vetten. De rijkste man van Nederland woonde in de Veenkoloniën en deze Willem Albert Scholten (1819-1892) ontpopte zich als de eerste multinational ter wereld, met zo’n 24 fabrieken in binnen- en buitenland, voor de productie van onder meer aardappelmeel, strokarton en suiker.
Willem Albert Scholten (1819-1892) was de eerste multinational ter wereld. Beeld: DVHN
Opvang kostbaar water
En er is nog zoveel meer. Foorthuis vindt dan ook dat ‘wij als zesde en zevende generatie’ een verantwoordelijkheid hebben voor het erfgoed dat er sinds de zeventiende eeuw ligt en op basis daarvan kansen voor nu en later moeten creëren.
Een paar ideeën zijn er al: „De infrastructuur, het immense stelsel aan wijken en kanalen, ligt er nog steeds. Het kan dienen als opvang van steeds kostbaarder worden water, of om nieuwe producten in te telen of verbouwen, zoals bijvoorbeeld riet. Dat komt nu uit China, waarom niet uit Groningen?”
Met alle wijken en kanalen is de Veenkoloniën nog steeds een van de bijzonderste landschappen ter wereld. Foto: Willem Foorthuis
Er was alles, er is alles en alles is mogelijk
We, de Veenkolonialen zelf voorop, moeten volgens hem stoppen met het ‘was niks, is niks en wordt niks’. Er was van alles, er is nog steeds van alles en dus is ook alles mogelijk in de Veenkoloniën.
Foorthuis: „Als we net zo innovatief en vooruitstrevend denken als onze voorvaderen, dan ligt de wereld opnieuw aan onze voeten.”
Willem Foorthuis geeft lezingen over de Veenkoloniën, maar wil de bekendheid met de geschiedenis naar een hoger plan tillen en activiteiten ontwikkelen om het gebied op te stuwen in de vaart der volkeren.
„Het beeld en de waardering voor de Veenkoloniën kalft steeds verder af. De enigen die erg actief zijn, zijn onderzoekers op het sociaalpsychologische terrein die steeds bevestigen dat er meer geld nodig is voor vervolgonderzoek omdat het zo slecht gaat met de Veenkoloniën; een selffulfilling prophecy.”
Negatieve mythe
Gevolg: een stevige negatieve mythe dat breed uitgevent wordt. Bij weer een lijstje over om het even welk maatschappelijk onderwerp, hangt de Veenkoloniën steevast onderaan. „De oorzaak ligt in het totale gebrek aan identiteitsbeleving. We hebben onze identiteit en geschiedenis weggestopt in zwak bezochte musea en oudheidskamers, waar men meer op toerisme dan op de lokale bevolking gericht is. En dat terwijl de historie en dus ook de toekomst van de regio Veenkoloniën staat als een huis.”
Zijn idee is een organisatie, een platform in het leven te roepen, te vergelijken met het Veenkantoor van vroeger. Een basis, bindmiddel, voor instellingen in het gebied: gemeenten, fondsen, multinationals, ondernemers en kennisinstellingen. Maar ook regionale artiesten, journalisten en wetenschappers, zoals bijvoorbeeld Nobelprijswinnaar Ben Feringa.
Rijke historie
Het is er volgens Foorthuis wel allemaal, maar nog nooit bijeengebracht. „Al deze mensen zijn bovendien onbekend met de eigen rijke historie. Ze verkondigen daardoor niet het goede verhaal en spelen geen rol in de identiteitsbeleving. De regio gebruikt zijn eigen prominente rolmodellen niet en eigenlijk zelfs negatief.”
Mensen zijn weliswaar actief en doen ‘prachtige dingen’, maar altijd solitair, niet verbonden en gefragmenteerd. Daarbij maakt het beleid rond subsidies dit proces alleen maar erger. Subsidies en projectbijdragen cultiveren de versnippering in projectjes: veel projectjes.
Gebrek aan identiteit
Als voorbeeld voor het nieuwe Veenkantoor noemt Foorthuis De Maatschappij ter bevordering van Handel en Nijverheid, in 1777 opgericht door Willem V. De stadhouder had toentertijd voor Holland een probleem identiek aan dat van de Veenkoloniën vandaag: een gebrek aan identiteit. Het land zat in de nadagen van de Gouden Eeuw en kon er geen vervolg aan geven. Er was geen en te weinig samenwerking en een groot gebrek aan visie, innovatie en welbevinden bij ondernemers en burgers.
In de Maatschappij trokken overheid, ondernemers en onderwijs/onderzoek samen op. En overal in het land ontstonden Departementen, ook in Oost-Groningen. Dat bestaat formeel nog steeds, zij het slapend, maar zou nieuw leven ingeblazen kunnen worden en dan met de focus op de Veenkoloniën.
Beetje anders
„Ik heb het secretariaat op het hoofdkantoor in Noordwijk al aangesproken en men wil wel met ons in gesprek. Natuurlijk moet het een beetje anders, maar ze staan open voor ondernemende lieden. Het motto van de Maatschappij luidt immers: ‘Maatschappelijke uitdagingen zijn van alle tijden. Mensen die zich inzetten om die problemen op te lossen gelukkig ook. Al sinds 1777 is De Maatschappij dé broedplaats van initiatieven voor het algemeen belang. Een netwerk van onafhankelijke denkers en doeners die meer willen. Meer voor een ander.’”
Hoofddiepen
De Hoofddiepen van het Veenkoloniale kanalenstelsel zijn: Winschoter–, Muntendammer–, Dwars– en Oosterdiep en Stadskanaal, tussen het Eemskanaal en het Compascuumkanaal, 65.200 km, bestaande uit elfpanden.
In gemeenschap met het Drentsche diep, het Kielsterdiep en Annerveensche– en Eexterveenschkanaal, het Kalkwijksterdiep, het Borgercompagniesterdiep, het Winkelhoekster– en Achterdiep, het Noordbroeksterdiep, het kanaal van het Stadskanaal naar de Ems bij Haren, het Pekelderdiep, de Ommelanderhoofdwijk, het kanaal van Zuidbroek naar Winschoten, het Zuidelijk Verbindingskanaal te Groningen en tal van zijkanalen en wijken, van welke in het bijzonder mogen worden vermeld: het Westerdiep te Veendam en het Westerdiep te Wildervank, beide evenwijdig aan het Oosterdiep.
De zijkanalen in de Oostermoersche venen, te weten de Gasselter–Boerveenschemond, de Gasselter Nijveensche mond, de Drouwenermond, de Buinermond tot Nieuw Buinen met voortzetting als kanaal van Nieuw Buinen naar Buinen, waarin schutsluis, lang 25, breed 5.50, diep op de slagdorpel 1.80 meter.
De Noorder en Zuider Exloërmond, de Valthermond en de Weerdingermond en het Boerendiep in Stadskanaal, waarin de schutsluis, lang 26, breed 6, diep op de slagdorpel 2 meter, evenwijdig aan het hoofdkanaal. Alles in beheer bij de gemeente Groningen, behalve het gedeelte van Zuidbroek naar de Batjeverlaat bij enige waterschappen. (Bron: Blaupot ten Cate, 1902, pp.24).