De effecten van lelieteelt op insecten zijn enorm. We moeten véél voorzichtiger zijn. Dat vindt Jeroen van der Sluijs, hoogleraar milieu- en gezondheidsrisico’s.
„Ik zou uit mijn hoofd niet weten welke bestrijdingsmiddelen er allemaal gebruikt worden voor lelies”, vertelt Jeroen van der Sluijs. Hij is hoogleraar milieu- en gezondheidsrisico’s op de universiteit van Bergen in Noorwegen, een land met veel strengere landbouwvoorschriften. Dat is geen probleem, want de hoogleraar kent wel de werkzame stoffen. Hij schreef in de afgelopen twintig jaar talloze rapporten en publicaties over risico’s van pesticiden voor bijen en ecosystemen.
Tijdens het video-interview toetst hij ‘lelie’ in bij de CTGB, de toelatingsbank voor pesticiden.
Wat volgt is een gesprek met een verbouwereerde hoogleraar die van de ene verbazing in de andere valt. „Kijk eens: deltamethrin. Ik wist niet dat ze dat nog gebruikten, joh! Dat is een van de meest giftige stoffen voor bijen die er zijn.”
Jeroen van der Sluijs, hoogleraar milieu- en gezondheidsrisico’s op de universiteit van Bergen (Noorwegen) en verbonden als onderzoeker aan de Universiteit Utrecht. Foto: Mimi Lam
Hij is verbaasd door de lange lijst chemische middelen met de insectdodende middelen deltamethrin, acetamiprid, abamectine, flonicamid, esfenvaleraat, pirimicarb en flupyradifuron. „Dit is echt een ongelooflijke lijst. Waarom zou je een gewas telen waar zoveel gevaarlijke stoffen voor nodig zijn?”
„Hoe belangrijk is de lelieteelt voor het voortbestaan van de mens? Versus hoe belangrijk zijn de insecten? Waar is de afweging? Welk voordeel heeft de samenleving hiervan? Het gaat niet eens om voedselzekerheid, dit is een siergewas!”
Achteruitgang van insecten
Zijn verontwaardiging is niet zonder reden. Volgens een Australische literatuurstudie (2019) onder dertien landen neemt de biomassa aan insecten jaarlijks gemiddeld met 2,5 procent af. Veel soorten staan op de Rode lijst, waaronder de helft van de 360 wilde bijen in Nederland.
Volgens een studie van de Radboud Universiteit Nijmegen (2017) bleek in een kwart eeuw 75 procent van de biomassa insecten te zijn verdwenen in 63 Duitse natuurgebieden. In een nieuwere studie uit Leipzig (2020) naar 1700 plekken op aarde bleken die cijfers iets minder extreem en afhankelijk per locatie. Niettemin is de neergaande lijn duidelijk en zorgelijk.
Het International Panel Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) noemt bestrijdingsmiddelen als een van de hoofddoorzaken.
Neonicotinoïden
Van der Sluijs verdiepte zich jarenlang in de gevolgen van ‘neonicotinoïden’. Deze chemische stofjes tasten het zenuwstelsel van insecten aan, waardoor ze sterven. Zijn publicatie over het onderwerp droeg bij aan het verbod van de drie meest problematische neonicotinoïden in de landbouw.
Of het verbod voldoende effect heeft, is twijfelachtig. De stoffen komen door nog niet verboden gebruik (vlooienbandjes, spray in veestallen, mierengif, en restjes in de boerenschuur) nog steeds in het milieu. Bovendien neemt het gebruik fors toe van de minder krachtige neonicotinoïde ‘acetamiprid’. Het mag dan minder acuut giftig zijn, maar heeft wel vergelijkbare chronische en ‘subletale’ effecten op navigatie, vruchtbaarheid en levensduur van bijen.
Volgens Van der Sluijs gaat bij de toelating van chemische middelen van alles fout.
Laten we bestrijdingsmiddelen voor de lelieteelt te makkelijk toe?
„Er wordt in een laboratorium vaak alleen gekeken naar het effect van een middel op de honingbij. Het is niet te doen om al die zweefvliegen, vlinders, motten en bijen te onderzoeken, maar feit is wel dat de werking op de honingbij niet hetzelfde is als bij duizenden andere bestuivende insectensoorten in Europa. Het effect via watervervuiling is bijvoorbeeld niet onderzocht, terwijl een aantal bestuivers – zoals zweefvliegen – een larvestadium in het water heeft.”
Een ander probleem van de toelating is dat er alleen wordt getest op blootstelling aan één middel bij eenmalig gebruik. In de praktijk is er interactietussen stofjes door ‘stapeling’ en ‘synergie’.
Stapeling wil zeggen dat de effecten van sommige pesticiden bij elkaar opgeteld moeten worden, omdat ze hetzelfde werken. Neonicotinoïden gaan bijvoorbeeld allemaal naar de acetylcholinereceptor in het zenuwstelsel. ‘Synergie’ wil zeggen dat de som van het effect van twee middelen groter is dan valt te verwachten op grond van het effect van elk middel afzonderlijk. Bijvoorbeeld: piperonylbutoxide maakt insecticiden tot wel tien keer krachtiger, doordat het de afbraak ervan remt in het lichaam.'’
Dus het ‘buitenleven’ is voor insecten veel giftiger dan tijdens de laboratoriumtesten het geval is?
„Ja. Daar komt nog bij: om te bepalen hoe giftig een stofje is, worden chronische effecten alleen in de eerste tien dagen gemeten. Dat is kort, want de stoffen komen jaarrond voor in het milieu. Je moet kijken naar de chronische blootstelling over de hele levensduur bij álle soorten die niet de doelsoort zijn waartegen de stof is bedoeld.
Er bestaat geen twijfel dat effecten zoals de verstoring van het navigatievermogen, het platleggen van het immuunsysteem en de verstoring van zien en ruiken leiden tot eerder sterven.
Imkers zien dat in hun bijenkolonie. Een koningin wordt tegenwoordig hooguit twee jaar oud. De meeste imkers vervangen de koningin al binnen een jaar. Voordat we met bestrijdingsmiddelen begonnen kon een honingbijenkoningin soms tot wel 8 jaar leven en nog steeds eieren leggen. Er is geen enkele imker die dat nog een geloofwaardig getal vindt.”
Schone honing?
Dat er in DVHNonlangs een imker in Drenthe was die claimde 100 procent schone honing te hebben, vindt Van der Sluijs ongeloofwaardig. „Het is maar net welke detectielimieten zijn gebruikt. En voor goed onderzoek moest de honing onmiddellijk ingevroren zijn op -80, niet in het zonlicht zijn gehouden, want dan breekt UV licht de middelen af… Je kunt heel veel fout doen.”
Is het tijd voor nieuwe methoden voor risicobeoordeling?
„De hoogste tijd. De huidige methode is twintig jaar oud. De nieuwe richtlijn die de EFSA [Europese autoriteit voor voedselveiligheid, red.] in 2013 voorstelde is jaren lang tegengewerkt en afgezwakt door lidstaten in Europa met een grote agrochemische industrie.
De enige keer dat de nieuwe richtlijn gebruikt is in een niet afgezwakte vorm, was bij de herbeoordeling van neonicotinoïden. Dat leidde acuut tot het verbod. Als je deze beoordelingsmethodiek zou invoeren, wordt een groot deel van de middelen onmiddellijk van de markt gehaald. Zoals acetamiprid.”
Moeten we stoppen met chemische gewasbescherming tegen insecten?
„Ja, we moeten overschakelen op agro-ecologie [landbouwbenadering volgens ecologische principes, o.a. zonder pesticiden, red.]. Maar niet alle insecticiden zijn even schadelijk. Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) heeft een milieumeetlat ontwikkeld waarmee telers het minst schadelijke bestrijdingsmiddel kunnen kiezen.
Het probleem zit ook niet alleen bij insecticiden. Ook andere middelen die in de lelieteelt gebruikt worden, beïnvloeden het dierenrijk.
Herbiciden [gif tegen onkruid, red.] als glyfosaat zorgen dat er geen enkele akkerbloem groot wordt, zodat de insecten weinig voedsel hebben. Er is een of ander sprookje dat wilde bloemen schade zou brengen aan het gewas. Vroeger bloeiden korenbloemen, perzikkruid en klaprozen tussen aardappels en graan.
Fungiciden [gif tegen schimmels, red.] als ‘boscalid’ zijn enorm schadelijk voor bestuivers. Bijen gebruiken schimmels in de bijenkast voor het fermenteren van pollen tot bijenbrood, wat aan de larven wordt gevoed. Fungiciden verstoren die fermentatie. Meerdere onderzoeken tonen aan dat boscalid zorgt voor de ineenstorting van bijenvolken. Dat is echt heel zorgelijk en zou onmiddellijk verboden moeten worden.”
Tegelijkertijd: als we hier zulke middelen allemaal verbieden, dan verhuist de teelt naar andere plekken, waar nog minder regelgeving is en de stofjes nog meer schade doen.
„Agro-ecologie biedt een prima alternatief. Chemische landbouw is een doodlopende weg.”
Zulke biologische en ecologische teelt is niet voor iedereen betaalbaar.
„Heb je dat onderzocht? Dat hoeft niet zo te zijn. Neem bijvoorbeeld de dure ‘coatings’ die vaak om zaden heen zitten. Dat is een cocktail van pesticiden om eventuele plagen te onderdrukken. Bij onderzoek naar maïsakkers in Italië bleek die coating helemaal niet nodig: zonder het chemische beschermingslaagje ging het bijna nooit mis.
Het risico van die mislukte oogsten kun je afdekken met een collectieve verzekering van maistelers. Dat bleek nog goedkoper ook. Maar daar verdient de industrie niet aan, dus dat werken ze tegen.
Het punt is: we moeten echt stoppen met ‘profylactisch gebruik’, het preventief gebruik van pesticiden om plagen te voorkomen. Dat is pure gemakzucht. We zouden gif ook alleen kunnen gebruiken als er echt een plaag optreedt. Ik stoor me eraan dat er geen maximum wordt gesteld aan het jaarlijks gebruik van een pesticide, het zijn vervuilende stoffen zonder emissieplafond. We gaan over de draagkracht van onze natuur heen. In Nederland werd in 2011 tien keer meer neonicotoïden gebruikt, dan het milieu aankon.”
Heb je het idee dat we te laat zijn met ingrijpen?
„Veel te laat. Er is al een enorme uitsterfgolf van insecten waar we middenin zitten. Fruittelers zetten tegenwoordig veel vaker honingbijen in voor de bestuiving, terwijl er vroeger genoeg wilde bestuivende insecten waren. Door bestuivingstekorten en meer inhuur van imkers stijgen de voedselprijzen. Op den duur wordt het steeds moeilijker voor mensen om een gezonde voeding te krijgen.”
Dat is een trieste boodschap.
„Het stemt triest, ja. Jammer genoeg staat dat niet hoog op de politieke agenda. Het gaat nu over geopolitiek, oorlogje spelen en wapengekwetter, in plaats van diplomatie en ecologie. Om toch iets te doen, zijn we met 24 kennisinstituten in Europa sinds maart begonnen met het Butterfly-project.”
Bloeiend vlas in het Butterfly-project. Foto: Annemarie Dekker
Om vlinders terug te brengen?
„Alle bestuivende insecten. Ons project is vernoemd naar het ‘butterfly-effect’. Ofwel: als een klein onderdeel uit de natuur verdwijnt heeft dat een domino-effect.
We brengen beter in kaart welke gevolgen de ineenstorting van het bestuivende insectenrijk heeft voor de productie van voedsel, biomaterialen, bio-energie, cosmetica en medicijnen. Wat veel mensen bijvoorbeeld niet weten is dat veel essentiële micronutriënten zoals vitamine A en E, lycopeen en antioxidanten in fruit, groente, koffie, cacao – noem maar op – worden gecreëerd dankzij bestuivende insecten. Ook voor de productie van medicijnen zijn wilde planten nodig die bestoven moeten worden.
In het project willen we kijken wat goede agrarische methoden zijn. In Zeeland hebben we bijvoorbeeld een levend laboratorium met vlas, wat voor bouwmaterialen, textiel en lijnzaadolie gebruikt kan worden. Dat zorgt voor een gezond leefgebied en goede bodem voor bestuivende insecten.”
Zijn we nog niet te laat?
„Er is nog reden voor optimisme, omdat er nog zoiets bestaat als het ecologisch geheugen. Dat wil zeggen: ergens op aarde zijn nog plekken – zelfs in Nederland – waar uitstervende insecten nog voorkomen. Als we nieuwe leefgebieden creëren, kunnen ze vanuit die kleine eilandjes weer nieuwe gebied bevolken. Er is nog veel mogelijk, maar dan moeten wel snel handelen. Nu.
Een verbod op chemische lelieteelt in Nederland zou een prima begin zijn.”
Nieuws van alle kanten
In een serie interviews en artikelen buigt DVHN zich de komende periode over de discussie rond de bollenteelt. Daarbij belichten we het onderwerp vanuit zoveel mogelijk verschillende invalshoeken. Eerder schreven we al over de demonstraties bij het gemeentehuis in Diever, interviewden we huisarts Evelien uit Wapserveen die zich zorgen maakt, spraken we met natuurbeschermer Geert Starre, de Belgische toxicoloog Jan Tytgat, wetenschapsjournalist Simon Rozendaal, mocht universitair docent Lolke Braaksma de juridische kant van de lelieteelt toelichten en vertelden we hoe Boerencoöperatie Agrifirm telers op weg helpt naar verdere verduurzaming. Heeft u tips of suggesties? Mail naar drenthe@dvhn.nl.