Steeds meer dieren komen als klimaatvluchteling naar Drenthe en Groningen. Hier vier voorbeelden. Linksboven: de steltkluut op de foto bij Tusschenwater (Zuidlaren). Rechtsboven: de wespspin bij het Dwingelderveld. Linksonder: vuurwantsen bij Weerdinge. Rechtsonder: een slangenarend op het Balloërveld. Foto's: Hans Dekker (ecoloog bij provincie Drenthe)
Het vriest nog maar zelden tijdens onze winters en ook de gemiddelde zomer is warmer dan voorheen. Dat veranderende klimaat trekt diersoorten aan die je voorheen alleen in mediterrane oorden tegenkwam.
Terwijl wij zomers massaal op vakantie gaan richting Zuid-Europa, legt een aantal diersoorten juist de tegenovergestelde weg af. Zuidelijke soorten als de voorheen zeldzame steltkluut worden steeds vaker gezien in de moerasgebieden van Noord-Nederland. En waar je voorheen opkeek van een prachtige witte zilverreiger langs de sloot, is die soort nu volop te bewonderen. Zo wordt de fauna in Nederland eigenlijk steeds Mediterraner.
Dat merkt ook provincie-ecoloog Hans Dekker. „Twintig jaar geleden ging ik naar Zuid-Frankrijk om steltkluten te zien. Dan ging ik helemaal uit mijn dak als ik ze vond. En nu zie je ze gewoon in Drenthe. Vroeger zag je ongeveer vanaf halverwege Frankrijk de leuke soorten. Die lijn is nu opgeschoven naar Nederland. Zuidwest-Nederland heeft het klimaat van halverwege Parijs-Bordeaux van vijftig jaar geleden. Groningen het klimaat van Parijs.”
Drenthe en Groningen waren altijd het boreale district voor planten- en diersoorten met een meer noordelijke of continentale verspreiding. Oftewel: hier woonden soorten die passen bij een regio die kouder was dan de rest van Nederland, minder zon kreeg en juist meer neerslag. Maar ook in Noord-Nederland krijg je klimaatvluchtelingen te zien. Soorten zoals de zwarte ibis, bijeneter en steltkluut. Het zijn dieren die de eigen Zuid-Europese contreien te warm en droog beginnen te vinden.
Steeds meer dieren komen als klimaatvluchteling naar Drenthe en Groningen. Hier vier voorbeelden. Linksboven: de steltkluut op de foto bij Tusschenwater (Zuidlaren). Rechtsboven: de wespspin bij het Dwingelderveld. Linksonder: vuurwantsen bij Weerdinge. Rechtsonder: een slangenarend op het Balloërveld. Foto's: Hans Dekker (ecoloog bij provincie Drenthe)
Hun komst naar Noord-Nederland kun je daarbij niet los zien van een beter natuurbeheer van de afgelopen jaren, zegt Dekker. „Neem bijvoorbeeld de mediterrane slangenarend. Die dieren hebben opgemerkt dat het hier tafeltje-dekje is in natuurgebieden als het Fochteloërveen, Balloërveld en Dwingelderveld. Die gebieden zijn we aan het vernatten, wat fijn is voor adders en ringslangen. En laat dat nou nét de dieren zijn die deze arend eet.
Gebieden zijn minder versnipperd, natter en diverser. Ook zijn er meer overgangszones: dus geen scherpe rand tussen akkers en bos, maar – zoals op het Dwingelderveld – bossen met ‘zachte overgangen’ vol struiken en jonge bomen richting de heide. Hierdoor vinden meer soorten een geschikt leefgebied, vertelt ecoloog Dekker. „Dan krijg je vogelsoorten zoals de draaihals en grauwe klauwier die het goed in die overgangen doen. Die twee soorten waren bijna weggeweest. Nu onze bossen bovendien ouder worden, is dat ook interessanter voor de middelste bonte specht, de appelvink en zelfs de oehoe.”
Je zou een stevig lijstje kunnen maken van dieren die zich in de vernieuwde natuur hebben gevestigd. Soms teruggekomen, zoals de wolf, oehoe en rode wouw. Soms helemaal nieuw zoals de Cetti’s zanger, goudjakhals en kraanvogel. De komst van soorten als witwangstern, zeearend, otter, bever en lepelaar tonen het succes aan van de ontwikkeling van grote natte natuurgebieden rond de stad Groningen, en de aandacht die natuurorganisaties hebben voor bijvoorbeeld het Hunzedal. Ook natuurbescherming speelt hier een rol: tegenwoordig mogen de wolf, rode wouw en bever niet meer bejaagd worden.
De keerzijde
Het is natuurlijk leuk, al die nieuwe dieren, maar er zijn ook soorten die juist verdwijnen door klimaatverandering. Geschat wordt dat het voor zo’n 40 procent van de inheemse planten te warm wordt in Nederland. Koudeminnende planten en dieren als de heikikker of Zweedse kornoelje krijgen het steeds moeilijker en vindt je vooral in Scandinavië. Evenals karakteristieke heidevlinders zoals de kommavlinder, heivlinder, veenbesparelmoervlinder en veenbesblauwtje. Voor die soorten helpt ook de stikstofdepositie niet mee.
Soorten van het karakteristieke heidelandschap zoals kommavlinder, heivlinder, veenbesparelmoervlinder en veenbesblauwtje verdwijnen door klimaatverandering en stikstofneerslag. Boven: veenbesparelmoervlinder, onder: veenbesblauwtje. Foto's: Hans Dekker
En dan heb je ook nog de ‘invasieve exoten’: dieren uit andere werelddelen zoals de Amerikaanse rivierkreeft, de Aziatische hoornaar en de tijgermug, die ooit zijn zijn uitgezet of per ongeluk via een goederentransport werden binnengebracht. Ze veroorzaken in sommige gevallen een ware plaag. Op het gebied van planten is de schadelijke invloed vaak nog extremer. De invasieve watercrassula bedreigt talloze inheemse dieren, waaronder de zeldzame kamsalamander en knoflookpad.
Het moge duidelijk zijn: klimaatverandering is funest. Overstromingen, bosbranden, migratiestromen, massale sterfte in zee en dreigende zeespiegelstijging, droogte en onvoorspelbare neerslag. Maar eerlijk is eerlijk, soms kun je er best van genieten. Dat vindt ook ecoloog Dekker, die een groot vogel- en orchideeënliefhebber is. „Orchideeën als de bijenorchis, bokkenorchis en de hyacintorchis, prachtig! Je moet alles doen om klimaatverandering tegen te gaan, maar van sommige gevolgen mag je best even genieten.”
Hieronder een (uiteraard niet volledige) lijst met acht voorbeelden van dieren die door klimaatverandering nu ook in Nederland te vinden zijn.
Steltkluut
Prachtig rood zijn de stelten waaraan de steltkluut zijn naam dankt. Deze Zuid-Europese vogel houdt van ondiep water zoals moerassen en overstroomd grasland. De vogel is een echte klimaatvluchteling: doordat het broedgebied in Zuid-Europa steeds droger wordt, zoekt de steltkluut vaker zijn heil in Noord-Europa. Vorig jaar was een recordjaar met tientallen broedparen in Nederland. Ook dit jaar worden veel steltkluten gezien, onder andere bij het Lauwersmeer in Groningen en in het Hunzedal in Drenthe, waar de laatste jaren veel moerasgebied wordt aangelegd.
De wespspin is een forse spin met ook nog eens een exotisch uiterlijk. Tenminste, het vrouwtje dan. De mannetjes zijn klein en onopvallend. Zo’n halve eeuw geleden was de wespspin nog een Zuid-Europese spin, maar sindsdien is het verspreidingsgebied richting het Noorden uitgebreid en inmiddels is de wespspin overal in Nederland te vinden. Wetenschappers gaan er vanuit dat die verspreiding het gevolg is van klimaatverandering. De wespspin is ondanks de felle kleuren niet gevaarlijk en familie van de bekende Nederlandse kruisspin.
Vrouwtje wespspin in haar web. Foto: Hero Moorlag
Slangenarend
De buizerd kent bijna iedereen, maar ook de veel grotere slangenarend wordt steeds vaker gezien, zwevend boven de Drentse heide. Deze roofvogel komt oorspronkelijke uit het Middellandse Zeegebied en zoals zijn naam al aangeeft eet hij voornamelijk slangen en hagedissen. Het Fochteloërveen is een slangenrijk gebied en hier beginnen rondtrekkende slangenarenden zich in de zomermaanden uitstekend thuis te voelen. Broeden doet de soort hier nog niet, maar als door klimaatverandering de winters zachter worden, kan dat wellicht veranderen.
Slangenarend op het Balloërveld. Foto: Nanne Brugman
Vuurwants
Wie weleens in warme Europese oorden op vakantie gaat, is ze vast tegengekomen: hele groepen vuurwantsen. Deze opvallend rood-zwart gekleurde wantsjes zijn namelijk zelden alleen. Ze kunnen niet vliegen en zuigen met hun snuit plantensappen en andere insecten uit. Vuurwantsen zijn warmteminnende insecten die hun verspreidingsgebied door de opwarming van het klimaat gestaag uitbreiden naar het Noorden. Ook in ons land zijn ze steeds algemener aan het worden. Vooral lindebomen zijn hier een favoriete voedselbron voor de overigens ongevaarlijke diertjes.
Vuurwantsen. Foto: Michel Langeveld
Bijeneter
Veel exotischer wordt het niet: de bijeneter heeft een blauwgroene buik en staart, gele keel en een bruingele rug. Bijeneters leven vooral in de warme delen van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar de afgelopen decennia worden ze door heel Nederland gespot. Inmiddels broeden ze hier ook, in Limburg, en de verwachting is dat de noordelijke opmars doorzet. Zoals de naam al aangeeft, zijn bijen de voornaamste voedselbron. Ook vangen de behendige vliegers grote insecten als sprinkhanen, libellen en wespen.
Twee bijeneters. Foto: Pierre Dalous
Vuurlibel
De vuurlibel komt veel voor in Afrika, West-Afrika en Zuid-Europa en het verspreidingsgebied is de afgelopen jaren naar het Noorden uitgebreid: de knalrode libelle komt tegenwoordig algemeen voor in Nederland, Duitsland, Polen en Wit-Rusland en de verwachting is dat de grens van zijn leefgebied nog verder opschuift. De vuurlibel is gemakkelijk te herkennen aan de rode kleur en het platte achterlijf en leeft rond stilstaand en vooral zonnig water.
Een vuurlibel. Foto: Sharp Photography
Zwarte ibis
Niet zo lang geleden kon je ze in Nederland hooguit als dwaalgast tegenkomen: de zwarte ibis. Nu onze winters nauwelijks nog vorstperiodes kennen, verandert dat. De zwarte ibis is bezig aan een ware opmars uit met name Spanje en Zuid-Frankrijk en sinds 2016 overwinteren bijna jaarlijks groepjes zwarte ibissen in Nederland. De vogel heeft lange poten, een kromme snavel en een donker verenkleed dat soms paarse en groene tinten kent. Wil je ze zien? Probeer het eens bij het Lauwersmeer, de Onlanden of in het Hunzedal.
De zwarte ibis. Foto: John Harrison
Koninginnenpage
Zowel rups als vlinder van de koninginnenpage is een grote, opvallende verschijning en voor veel liefhebbers een favoriete soort. Ooit kwam de koninginnenpage hier nauwelijks voor, maar de soort profiteert van de klimaatopwarming en is in Zuid-Nederland inmiddels een standvlinder. Sinds een paar jaar lijkt de koninginnenpage zelfs de grote rivieren over te steken op zoek naar plekken om eitjes af te zetten. Het helpt dat deze koninklijke vlinder grote afstanden kan afleggen, dus ook in Groningen en Drenthe kun je rondzwervende exemplaren tegenkomen.
Koninginnepage. Foto: Hans Dekker
Planten kennen een soortgelijk verhaal
Dit artikel gaat over diersoorten die voorheen niet of nauwelijks in Nederland voorkwamen, maar zo zijn er ook plantensoorten die zich de afgelopen jaren in Nederland gevestigd hebben of vertrekken. Bekende soorten die van oudsher bij de Groningse en Drentse klimaatomstandigheden horen zijn onder meer Zweedse kornoelje, zevenster, lange zonnedauw, Linnaeusklokje, bosgeelster en valkruid. Al deze soorten staan onder druk. Niet alleen door het klimaat en verdroging, maar ook door stikstofneerslag.
Tegelijkertijd zie je ook in het plantenrijk talloze zeldzaamheden opduiken. Een soort als bijenorchis kwam vijftig jaar geleden alleen in Zuid-Limburg en op een paar andere plekjes voor. Tegenwoordig staat-ie zelfs op de Waddeneilanden. De hyancintorchis, oorspronkelijk uit het Middellandse Zee-gebied, veroverde in 25 jaar tijd het Noorden en stond in 2020 plotseling te bloeien vlakbij Wilhelminaoord.
Drie orchideeën nemen toe: bijenorchis (linksboven), bokkenorchis (rechtsboven), hyacintenorchis (linksonder). De Zweedse kornoelje (rechtsonder) neemt juist af. Foto's: Hans Dekker