Wij deden een dagje Friesland met de moeder van De Jonge Vrouw Door Wie Ik Nog Eens Ergens Kom en dier tweede echtgenoot, een stel dat in huiselijke kring bekend staat als ‘Mama en Piet’ (Morgen komen Mama en Piet, / behalve als het giet, / want dan komen ze niet).
Op deze fraaie nazomerdag leek het ons juist en passend een bezoek te brengen aan de Nicolaaskerk in Wiuwert, beroemd vanwege de mummies in haar grafkelder.
Die geconserveerde lijken waren in 1765 bij toeval ontdekt door timmerlieden, die daardoor de schrik van hun leven kregen. Later zorgden minder schroomvallige souvenirjagers ervoor dat er van de elf aangetroffen kadavers nu nog maar vier over zijn (een intrigerende gedachte dat er misschien mensen zijn met zo’n mummie in huis). In de kelder heeft men recentelijk een paar dode vogels opgehangen, die op eendere wijze verdroogden.
Normale ontbinding
Over het proces waardoor die oude Friezen niet zijn vergaan, maar ‘verleerd’ (om een in die betekenis oneigenlijk woord te gebruiken), is geen zekerheid. De grafkelder heeft twee open roosters, en als men daar één van dichtmaakt, treedt er normale ontbinding op. Wetenschappers hebben die ruimte ooit exact nagebouwd, met alle omstandigheden (temperatuur, vochtigheidsgraad et cetera) precies zo als in Wiuwert, maar mummificatie bleef uit.
Dit zogeheten ‘Wûnder fan Wiuwert’ (wat vroeger gewoon ‘Wonder van Wieuwerd’ was, maar het Nederlands verliest terrein waar je bij staat) trekt veel toeristen, net als de ‘Bottenkerk’ in Rome en het massale ondergrondse knekelveld Fontanelle in Napels. Het is eigenaardig dat die plekken van vergankelijkheid zo’n fascinatie uitoefenen op ons, verder zorgeloos erop los levenden. Daarbij is in het algemeen geen sprake van laat-middeleeuwse vereenzelviging; ik merkte tenminste bij niemand een ‘heden ik, morgen gij’-gevoel.
Goudsmid Stellingwerf
Het heeft iets onoirbaars dat die doden zo onbeschaamd te kijk liggen; hun kleren zijn wél vergaan, dus ze liggen in hun blote kont, en de meest linkse van de vier werd door de suppoost aangeprezen met de mededeling dat ‘hij als enige z’n ogen nog had’. Bij uitzondering is van die mummie de identiteit bekend (dat beweert men althans): de goudsmid Stellingwerf, over wie wij verder niets weten, maar wat de bijzonderheid in mijn optiek extra obsceen maakt.
Een kleine vijftig jaar geleden had ik die kelder al eens bezocht, in gezelschap van mijn toenmalige geliefde. Wij werden nog rondgeleid door de koster van de kerk, bij wie je de sleutel moest ophalen (tegenwoordig zijn er officiële bezoekuren), een kale dikke man met kleffe praatjes. Hij prees een boekje over het ‘Wonder’ aan met een vettige knipoog: ,,En dan neemt u haar” – daarbij wees hij op mijn vriendinnetje – ,,lekker op schoot, en dan leest u haar eruit voor.” Brrr.
Zelfbeheersing
De huidige suppoost, wel kaal, maar vermoedelijk geen kerkbewaarder meer, beschikte over een vergelijkbaar repertoire aan lolligheden. Hij vertelde dat de noordkant van de kerk het beste beschermde tegen bederf, waarbij hij opmerkte dat hijzelf zoveel mogelijk aan de noordzijde stond: ,,Daarom zie ik er zo goed uit. U zou mijn vrouw eens moeten zien!” Het kostte mijn levensgezellin grote zelfbeheersing niet te antwoorden dat die waarschijnlijk aanmerkelijk aantrekkelijker oogde.