Op misschien de laatste zomerzondag van het jaar maakten wij een fietstocht door de Onlanden, die ons onder meer naar Roderwolde voerde, op welks kleine dodenakker de kunstschilder Jo van Dijk begraven ligt.
Zoals op de meeste begraafplaatsen in de omgeving van Groningen is het er goed toeven, al hebben de eigenlijke bewoners daar geen weet van.
Jo kende ik al bijna mijn hele leven, want hij woonde oorspronkelijk in het stadje waar ik mijns ondanks mijn jongelingsjaren moest doorbrengen. Mijn moeder, een naar vermogen ijverig verzamelaarster van wat destijds ‘moderne kunst’ heette, bezat een paar schilderijen van hem, en hij kwam regelmatig bij ons over de vloer.
Vier bierpullen
Ofschoon vrijwel alles wat thuis in de pastorie de wanden sierde onder de noemer ‘abstract’ viel, zag mijn moeder er via onnavolgbare gedachtekronkels allerlei voorstellingen in. Op een omvangrijk doek van Jo, dat met enige goede wil hooguit vier bierpullen van verschillende kleur en grootte afbeeldde, ontwaarde zij een gezin, met vader, moeder en twee kinderen. Ja, dan kun je net zo goed iets figuratiefs aan de muur hangen, maar van deze paradox was ze zich niet bewust.
Waar Jo’s bohemienachtige levenswandel weerstanden opriep bij de burgers van voornoemd stadje (tijdens zijn door mijn vader ingezegende – eerste – huwelijk ging het bruidspaar naar existentiële mode in zwart spijkerpak gekleed, wat ginds in de jaren 50 tot een klein schandaal leidde), verkaste hij op den duur wijselijk naar het veel kosmopolitischer Groningen. Daar sloot hij zich aan bij zielsverwante artiesten als Henri de Wolf, Martin Tissing en Edu Waskowsky, de schepper van het Joodse monument aan de Hereweg.
Communisten
Gelijk het kunstenaars in die dagen betaamde, koesterden zij een onuitsprekelijke verachting jegens de bourgeoismaatschappij, en waren communist, zonder enige kennis van het ‘reëel bestaande socialisme’, dat hen onmiddellijk in een werkkamp zou hebben opgesloten (Jo, die tevens muzikale aspiraties had, was een groot bewonderaar van Sjostakovitsj, en geraakte in aanzienlijke verwarring toen later bleek dat de componist helemaal geen aanhanger van de Leer was geweest).
Eén hunner meer geslaagde pogingen de maatschappij te provoceren, was een tentoonstelling van eigen werk in combinatie met schilderijen van zogenaamde Vlaamse geestverwanten, die zij opvoerden onder namen als Cyril van den Poupenbroucke en Patrick de Neuckelaere.
Aan de deursponning
De boog kon vanzelfsprekend niet immer gespannen zijn, en omdat kunstenaars aan grote psychische spanningen blootstaan, werd er legendarisch ingenomen. Toen ik in de Stad ging studeren, en na enige tijd het café ontdekte, kwam ik Jo dan ook veelvuldig tegen.
Hij dronk uitsluitend genever, en lange tijd kon je volstrekt redelijk met hem praten, tot hij na één slok te veel opeens begon te zingen en wartaal uit te slaan, waarbij hij zijn handen niet thuis kon houden, en iedereen, man en vrouw, hinderlijk ging bepotelen. Dat was meestal het moment waarop hij de kroeg werd uitgezet, en hij zich wanhopig, doch tevergeefs aan de deursponning vastklemde.
Daar moest iedereen aan denken toen we hem een kwarteeuw geleden in Roderwolde ten grave droegen, en de handvaten ter plekke van zijn kist geschroefd moesten worden, omdat die zo niet in de te smal gedolven groeve paste.