Saskia Konniger, onze vrouw in Jakarta, nu op Bali.
Ik woon nu bijna een jaar in Indonesië, maar was nog nooit op Bali geweest. Afgelopen maand kon ik er eindelijk een weekje op vakantie. Ik boekte een hotel in Ubud.
Het stadje was in de jaren 1920 thuishaven van westerse kunstenaars, die Bali vanuit een koloniale blik als idyllisch paradijs op het doek zetten. Maar iedereen die het boek De Strijd om Bali van historica Anne-Lot Hoek heeft gelezen, is op de hoogte van de guerrilla die Balinese verzetsstrijders voerden tegen de Nederlandse overheersing en de aristocratische machtsstrijd die op het eiland werd uitgespeeld.
Ik werd getroffen door de ondernemingslust, het culturele bewustzijn en de artistieke schoonheid. Na jarenlange onderdompeling in de Indiase cultuur was er veel herkenning: het hindoeïsme, de gelaagde cultuur, het koloniale verleden, de feodale stuiptrekkingen. Tegelijkertijd was alles net anders. Zo tonen ook Balinese tempels scènes uit het populaire hindoe epos Ramayana. Balinese kunstenaars munten uit in geheel eigen flamboyante artistieke weergaven. Zo zijn de demonische sculpturen die waken bij de tempelentrees weergaloos.
Hoe behoud je in de overweldigende kracht van het toerisme je eigenheid?
Ook in Ubud doen hindoes trouw elke dag een ritueel in de tempel of bij hun huisaltaar dat is gewijd aan goden en voorouders. Elke ochtend wordt in een bamboeblad geofferd: wat rijst, fruit, bloemen, decoraties van bamboeblad en soms enkele sigaretten. Ik had geluk. Ter gelegenheid van het Galungan festival, wanneer voorouders op bezoek komen en de overwinning van het goede wordt gevierd, was voor elk huis een prachtige metershoge penjor neergezet, een bamboeboog met offerandes. Aan het uiteinde zweefde een sierlijk geweven kunstdecoratie van gedroogde bladeren, een offer aan godin Durga. Op ooghoogte hing een altaarhuisje waarin in ruil voor voorspoed offerandes zoals fruit, rijst, wierook en kokosbladeren werden aangeboden.
De mensen hebben door corona en het stilvallen van de economie een zware tijd achter de rug. Ze krabbelen nu weer op en staan voor nieuwe uitdagingen. Hoe behoud je in de overweldigende kracht van het toerisme je eigenheid? Er zijn zorgen dat toename van toeristenaantallen en groei van eigen bevolking om meer wegen, resorts en supermarkten vragen. Hotelketens, monopolies en corruptie duwen de kleine ondernemer weg. Er worden bomen gekapt, er is koraal- en kusterosie en tempels worden overlopen door toeristen met harige blote benen en een roodverbrande blote bast.
De spanning tussen economische noodzaak en terughoudendheid in het openstellen van sacrale plaatsen is overal merkbaar. Veel tempels zijn dicht voor toeristen. Alleen mensen die daadwerkelijk een ritueel willen doen mogen het heiligdom betreden. Sommige tempels zijn wel open en hebben een strakke regie. Ik bezocht tempelcomplex Pura Tirta Empul, gebouwd rondom een natuurlijke waterbron. Opnieuw een feest van herkenning. In India bezocht ik namelijk graag ‘baoli’s’, bouwwerken waarin je via bewerkte trappen kunt afdalen naar het water.
Ze waren zo onder de indruk van de aanwezigheid van de goden dat ze moesten huilen
Het altaargedeelte van de Tirta tempel, gewijd aan hindoegod Vishnu, was niet toegankelijk voor toeristen, maar de trappen naar de eeuwenoude bronnen wel. Toeristen kopen een kaartje en mogen na een inwijdingsritueel in de rij voor een heilig bad. Volgens de overlevering heeft het water een reinigende werking voor de ziel. Omdat ik niet gelovig ben, had ik niet de behoefte mee te doen.
Voor de meeste toeristen leek het vooral een attractie. Maar zo zwartwit is het natuurlijk nooit. Ik sprak een lokale gids, een moslim, die niet alleen de moskee maar ook zo nu en dan tempels bezocht om zijn ziel te zuiveren. Hij stond te wachten op een groepje Amerikaanse expats, die zo onder de indruk waren van de aanwezigheid van de goden dat ze moesten huilen.
Terug in het hotel raakte ik aan de praat met de broer van mijn hoteleigenaar, Cokde Trisnu. Hij bleek nazaat van het prinsdom Peliatan, net buiten Ubud. Zijn grootvader was de broer van de fameuze verzetsstrijder Tjokorda Gede Rai. Wederom ervoer ik een déjà vu. In India had ik de afgelopen jaren namelijk een relatie met een nazaat van een Rajputkoningshuis. We hadden elkaar leren kennen toen ik in 2007 onderzoek deed naar de ambachtslieden gelieerd aan de Rajputhoven. Net als Cokde woonde mijn geliefde in een paleis. Hij had het kasteel omgebouwd in een hotel en probeerde zoals veel Rajputs in het toerisme zijn inkomen te vergaren.
Hoe mijn relatie met hem verliep is te veel voor deze column. Laat ik zeggen dat vooral politieke verschillen voor spanningen zorgden en uiteindelijk een te grote kloof vormden. Wel vond ik zijn liefde voor ambachtslieden en kunstenaars, voortkomend uit een eeuwenoude rol van Rajputprinsen als mecenas, zeer te waarderen.
Net als hun Indiase evenknie zijn Balinese aristocratisch families geen heersers meer, maar bezitten ze vaak wel erfgoed. Ook Cokde is zich bewust van zijn erfenis. Zijn familie organiseert dansvoorstellingen om de Balinese cultuur levend te houden en de artistieke schoonheid van Bali niet wordt weggevaagd door wegen en betonnen bouwprojecten.
Iedere week hebben we een column van Onze Vrouw/Man, een mediacorrespondent uit een ander continent. Saskia Konniger (Eibergen, 01-11-1974) is sinds 2022 freelance correspondent Zuidoost-Azië voor onder andere NRC, NOS, BNR, De Groene Amsterdammer, VPRO Bureau Buitenland. Daarvoor was ze correspondent India. Ze schreef twee boeken over India en een avonturenroman over China. Ze studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en deed een postdoctorale opleiding radio- en televisie- journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze woont momenteel in Jakarta, de hoofdstad van Indonesië.