Op de singel waar ik woon hangt deze weken aan meerdere huizen de Nederlandse vlag ten teken van het feit dat een daar woonachtige jongere voor het eindexamen middelbare school is geslaagd.
Aan een buurman die het betreft en die ik op straat tref, hij heeft zojuist zijn laatste examenkind afgeleverd, vraag ik of hij al last krijgt van het legenestsyndroom? „Of hebben wij mannen dat niet?”
„Wel degelijk”, luidt zijn antwoord. „Ik heb het in ieder geval wel.”
Ik wil daar direct meer over horen: „Vertel!”
Hij verhaalt van die bewuste ochtend – het was nog donker, de straatlantaarns waren nog aan – toen hij zijn middelste zoon hielp verhuizen naar het University College in Middelburg. „Een groot gedeelte van de rit naar Zeeland zwegen we, beiden ‘onder de indruk van’, denk ik. Of misschien wel bedrukt door de betekenis van het moment. Want met zijn vertrek naar het college werd een belangrijke periode in zowel zijn als mijn leven afgesloten. Na 20 jaar verliet hij zijn ouderlijk huis, het huis waar hij zijn hele leven had gewoond.”
‘Een soort van leeg’
„En ik”, zo ging de buurman openhartig verder, „besefte toen opeens dat mijn jongste kind ons al over 2 jaar ook zal verlaten en in datzelfde huis voor het eerst in wat als een eeuwigheid voelt geen kinderen meer zullen wonen. Dat voelde niet alleen als ‘een soort van leeg’, het voelde ook wat verdrietig.”
„Ik moet dat hebben uitgestraald, want toen ik hem op een gegeven moment om de stilte te doorbreken vroeg hoe hij zich voelde of waaraan hij dacht, antwoordde hij tot mijn verrassing: ‘Ik dacht aan al die ouders die net als jij nu hun kind wegbrengen om elders te gaan wonen en studeren en hoe zij zich daarover voelen. Ik denk dat jij het niet leuk vindt en ik denk dat veel van die andere ouders het ook niet leuk vinden. Maar hebben jullie het als ouders onder elkaar daar weleens over?’”
Buurmans antwoord was dat voor zover hij wist ouders het zelden of nooit daarover hebben. Alsof zoiets als een legenestsyndroom niet bestaat, alsof een vorm is van hysterie of aanstellerij. Maar belangrijker dan het antwoord op de vraag of dat wel zo is of niet (en dat is het niet; het is zeker geen verzinsel, zo blijkt uit onderzoek), is volgens hem de kwestie of ouders het met hun ‘vertrekkende’ kinderen over die gevoelens hebben.
De cruciale vraag
Belangrijker omdat dit wederzijds begrip bevordert en wederzijdse verwachtingen tempert. Maar vooral ook belangrijk omdat het ‘t gesprek bevordert over de cruciale vraag: ‘Wat wil je meenemen naar je nieuwe huis vanuit je oude huis?’ En dan gaat het niet zozeer over welke spullen je kiest, maar vooral welke houding je wilt meenemen; welke opvattingen, waarden, manieren van omgang, en aanpak van het informeren van anderen, zoals het thuisfront. En wat bepaalt je keuzes hierin? Tellen de wensen van je ouders mee, of van je grootouders als je die hebt?
Ik heb gemerkt dat je als achterblijvende ouder minder last hebt van legenestsymptomen als de antwoorden op die vragen uitgesproken en begrepen zijn.
Dat gesprek, aldus de conclusie van mijn buurman, komt vaak pas dan op gang als wij als ‘oudere ouders’ daartoe het initiatief nemen. „Weer wat geleerd dat ik eerder had willen weten”, zeg ik terwijl ik de buurman groet en mijn huis weer binnenga.