Binnenkort staan ze daar op de trappen van Paleis Noordeinde, de medaillewinnaars van Parijs. Glimmend, trots, toegejuicht door de rest van de natie. Ik zoek bij mezelf naar een brokstukje jaloezie – ‘zou ik daar ook willen staan?’ – maar ik vind het niet of nauwelijks. Ik gun ze hun succes van harte, voluit.
In de voorafgaande dagen heb ik ze nu eens in tranen van vreugde na winst, dan weer van verdriet na verlies gezien. Oprechte emoties die duidelijk maken dat het hier niet, anders dan zo vaak bij bijvoorbeeld voetbal, gaat om oppervlakkige, gespeelde of hysterische uitingen, maar om het na veel inspanning en spanning al dan niet bereiken van een lang verlangd doel. Overwinnings- en verliesemoties, uitingen van een universeel verlangen dat diep in onze biologie en psychologie verankerd moet zijn.
Olympische Spelen zijn ze het toneel voor hoge heroïek
Ooit als volgt omschreven door de antropoloog Ernst Becker, winnaar van de Pulitzerprijs in 1974, in zijn prachtige boek De ontkenning van de dood als drijfveer van het menselijk handelen: ‘Het verlangen om op de een of andere manier een held of heldin, een wezen van bijzondere waarde in de eigen groep te zijn’. Het is door dat verlangen dat nagenoeg 3000 jaar geleden al Olympische Spelen werden georganiseerd. En nog altijd zijn ze het toneel voor hoge heroïek, het podium bij uitstek om je van gewone mensen te onderscheiden. Om dichter dan ooit bij de Goden te komen volgens de oude Grieken.
Het Oudgriekse woord voor held is heros, dat letterlijk halfgod betekent. De olympische winnaar levert een ‘heroïsche’ prestatie en is daardoor voor onbepaalde tijd geen gewoon mens meer, weliswaar ook geen God, maar iets daar tussenin.
Blijft ons heroïsch verlangen onbevredigd?
Maar als de drang tot heroïek universeel is en olympische podia om dat op te bewijzen maar voor weinig mensen bereikbaar zijn, hoe zit het dan met de rest van ons ‘ordinaire’ aardbewoners? Blijft ons heroïsch verlangen per definitie onbevredigd, en ons leven in zekere zin ook? Becker wijst erop dat een functie van cultuur in samenlevingen als de onze juist is status en rollen te bieden waarmee verschillende graden van heroïek en waardering verbonden zijn.
Van de grotere heroïek als die van mensen als Churchill, Ghandi of Mandela, tot de ‘kleinere’ heroïek als die van de verpleegkundige die een wanhopige patiënt in het holst van de nacht troost. Maar hij wijst er ook terecht op dat aan de hoogste, de olympische, iets ontbreekt. Want die gaat niet over ‘heel de mens’, zoals sportbonzen altijd beweren, maar voornamelijk over zijn fysieke prestaties. Cognitieve vaardigheden (zoals schaken, dammen, humor) zijn geen olympische sporten. Emotionele vaardigheden (als empathie, stressweerbaarheid, relationele vaardigheden, hulpvaardigheid en humor) zijn dat evenmin. Vaardigheden die beduidend minder egocentrisch en zelfverheerlijkend zijn dan de huidige olympische en ze in psychologisch en moreel opzicht overtreffen.
Nemen we de huidige spelen te serieus?
Moet de conclusie dan zijn dat wij na duizenden jaren nog altijd niet veel verder gekomen zijn op de terreinen van cognitie, psychologie en humor? Of nemen we de huidige spelen, die in wezen te weinig speels zijn, te serieus? Hebben we te weinig olympisch humoristische zelfspot? Zoals: Waarom is het zoveel heter in het olympisch stadion na afloop van een wedstrijd? Antwoord: omdat er geen tienduizenden fans meer zijn.