Het is prachtig weer en ik vaar met mijn kleindochter Nova in mijn sloep. Voor haar is het de eerste keer. Onderweg komen ons tal van andere boten tegemoet of halen ons in. Halverwege roept Nova opeens: „Opa, wat heb jíj veel vrienden!”
Ik moet even schakelen. En besef dan dat ze doelt op de mensen die vanuit de voorbijkomende boten naar ons zwaaien en ik, terwijl zij mij nadoet, op mijn beurt naar hen. Ik leg haar uit dat al die zwaaiende mensen niet per se mijn vrienden zijn. Meestal kennen of herkennen we elkaar zelfs niet eens. Wat bij haar leidt tot de onvermijdelijke vraag: ’Maar waarom zwaaien jullie dan naar elkaar?’
Dat is niet alleen een goeie vraag bedenk ik, maar ook een waarop ik het antwoord eerlijk gezegd niet weet. Dat zeg ik ook. En voeg er zoiets aan toe als dat het een gewoonte is op het water elkaar te groeten en ook dat ik het meestal gewoon leuk vind om te doen. En het eigenlijk niet leuk vind als er niet (terug)gegroet wordt.
‘s Avonds thuis heeft haar vraag me nog altijd niet losgelaten. Een psychologentik zeg maar. Op zoek naar antwoorden stuit ik erop dat het zwaaien van schip naar schip een lange historie als verbindend element heeft.
Ooit bleek het niet zozeer een groet maar vooral een alarmfunctie te hebben gehad, waarmee de ene schipper de ander kon inseinen dat hij in moeilijkheden verkeerde en hulp nodig had. Die functie heeft het groeten in de hedendaagse pleziervaart niet of nauwelijks meer.
Dat de groetfunctie toch de tand des tijds heeft doorstaan moet daarom waarschijnlijk vooral worden toegeschreven aan het psychologisch effect. Groeten verbindt, verkleint zowel sociaal als emotioneel afstand, en zendt de boodschap uit: ik heb je opgemerkt. Dus houd ik rekening met je en ben ik beschikbaar, ook al kennen we elkaar niet, mocht je hulp nodig hebben.
Het doet er daarbij niet toe of die hulp ooit gegeven of ontvangen is. Het simpele feit dat die in beginsel beschikbaar lijkt, is al voldoende.
Bovendien impliceert de groet ook de bereidheid om rekening te houden met wat jij mogelijk door je vaargedrag bij de ander teweegbrengt en hem of haar in deze niet op te jagen of te destabiliseren. Onder andere door regelmatig achterom te kijken naar de golfslag die je teweeg brengt en die eventueel aan te passen.
Kortom, het lijkt me met de toenemende drukte op het water geen overdreven luxe om de genoemde vaaretiquetteregels meer dan ooit in ere te houden.
Zodat we tenminste op het water behouden wat we op de weg allang voorgoed zijn kwijtgeraakt. Dat is: ons niet opgejaagd, ontspannen en vriendelijk opgemerkt te kunnen voortbewegen.
Of in de woorden van Charles Schulz, de cartoonist van Snoopy en Charlie Brown: „Mijn leven heeft geen doel, geen richting, geen betekenis en toch ben ik gelukkig. Ik begrijp het niet. Wat doe ik goed?” Zijn antwoord: „Vaak varen.”