Ze opende de deur van de kast achter de bank, zocht wat, vond niks en vroeg: „Heb jij soms nog ergens een gummetje?”
Een gummetje. Dat woord had ik al heel lang niet gehoord en dat zei ik ook: „Het is echt al wel tien jaar geleden dat ik iemand om een gummetje heb horen vragen.”
Mijn vrouw knikte, pakte een bakje met gekleurde plakbandrollen en liep naar de grote tafel om cadeautjes in te pakken. Elke keer als jongste zoon of ik in de keuken waren, met in principe uitzicht op die grote tafel, klonk het: „Niet kijken.”
Wij deden dat ook niet, we hadden het te druk met andere dingen. Hij lag op zijn kamer Den Bosch – Vitesse te kijken en zat ik op de bank voor Utrecht – PSV. Iets waarover mijn vrouw verzuchtte: „Gelukkig is er altijd weer voetbal.”
Als er iets anders op was geweest en ze had ook op de bank gezeten had ik met alle liefde naar een andere zender gezappt. Maar ze zat niet op de bank en er was niks anders op.
Wij doen het dit jaar zo dat mijn vrouw van alles voor zoons en mij koopt en dat we elk een cadeau kopen voor diegene die we geloot hebben. Daar moet een gedicht bij. Jongste zoon grijnsde tegen mij. „De druk zal voor jou hoog liggen, als schrijver.”
„Ik ben schrijver, geen dichter. Bovendien is er AI.”
Dat gezegd hebbende vroeg ik me af bij hoeveel bomen deze Kerst met kunstmatige intelligentie gebreide en dus niet te hachelen poëzie voorgelezen wordt.
Mijn vrouw keek nog eens in de kast en terwijl ik me afvroeg waar je een gummetje voor nodig had bij het inpakken concludeerde ze: „Altijd als je iets nodig hebt…”