Water op de vloer onder de geiser. Al een paar weken zelfs. Lekkerij dus ergens. Of condens, bedacht ik, want het is altijd warm in het stookhok.
Maar toch maar het onderhoudsbedrijf gebeld. Die kwam, zag en kon niks vinden. De jongeman mat voor de zekerheid wel alles door en dronk nog een kop koffie. De lekkerij was niet weg.
Ik weer bellen. De wachttijd bedroeg meer dan tien minuten en mailen kon ook, dus ik gemaild. Er kwam een ontvangstbevestiging en daar bleef het bij. Dus ten derde male gebeld.
De wachttijd was deze keer twee minuten. Inmiddels dacht ik te weten waar de lekkerij zat. „Volgens mij is het de meest rechtse buis. Maar daar heeft u natuurlijk niks aan.”
„Jazeker heb ik daar wat aan”, zei de mevrouw en ik liep al bellend naar de combiketel waar de geiser onderdeel van was en voelde nog eens. „Ja, nattig. Lijkt op een aan- of afvoerleiding.”
„Klopt”, klonk het aan de andere kant, „daar begint het rondje.”
Er zou de volgende dag al iemand langskomen. Wat verbaasde, want het was, zoals overal en altijd tegenwoordig, druk.
Een andere man kwam, zag en kon wel wat vinden. Het zat niet in die leiding, in de geiser. Een ring van de sifon, dat is tegelijk een waterslot en een stankafsluiter, bleek versleten.
Daar kwam water door en dat liep langzaam naar het laagste punt in de geiser en drupte via de aanvoerbuis naar buiten.
„Ik weet niet of dat het probleem is”, legde de man uit, „maar dat is wat ik kon vinden.”
„Zoals je het zegt klink het logisch”, vond ik.
„Ja hé?”, keek de man een beetje verrast, „misschien moet ik de politiek in.”