Actrice en schrijfster Nhung Dam. Foto: Marco Keyzer
Ik zou deze column vloekend zijn begonnen als ik wist dat u dat niet erg zou vinden, maar ik houd me in. Daar stond ik dan, op een verlaten station. Verdwaald. De storm Benjamin zou al overgewaaid zijn, al merkte ik daar nog niets van. Ik was onderweg naar Alphen aan den Rijn om wat babyspullen bij vrienden op te halen. Deze dag nam ik de ene verkeerde beslissing na de andere.
Zonder jas vertrok ik, omdat het zonnetje even doorbrak op dat moment. Zo’n misleidend straaltje dat belooft dat alles goedkomt. Bij mijn overstap stapte ik door een vertraging in de verkeerde trein. Verkeerde beslissing twee. Dan maar uitstappen bij het eerste beste station. Verkeerde beslissing drie. Geen slimme keuze.
En zo stond ik vast in Lansingerland-Zoetermeer, een station in niemandsland. Omringd door snelwegen, windmolens en verder om me heen kilometers niets tot aan de horizon. „Wat ís dit?” riep ik tegen mezelf. Tijdens mijn tournees heb ik heel wat gezien, maar dit? Nergens een bankje onder een afdakje, geen plek om te schuilen tegen de regen en wind die met stoten over het beton joeg. Geen koffieautomaat, geen teken van leven. Alleen die wind die huilde alsof het station zelf verdriet had.
Gestrande zeehond die nodig moet plassen
En natuurlijk moet je op zo’n moment ineens ook heel nodig plassen. Ik belde mijn vrienden. Ze zouden me komen halen. „We zijn er zo”. Maar dat bleek uiteindelijk anderhalf uur te duren. Intussen zwierf ik als een gestrande zeehond tussen de verdiepingen. Want het station blijkt uit drie lagen te bestaan. Met verkleumde vingers drukte ik op de liftknop, hopend op beschutting.
In het hoekje van de lift schuilde ik. Af en toe stapte er een jongere met scooter of fatbike in. Waar kwamen zij vandaan, dacht ik, want ik zag in de verste verte niets van bebouwing. „Wat is dit voor station?” vroeg ik wanhopig aan een van hen. Hij keek me niet begrijpend aan en zei: „Hier ben ik opgegroeid. Begane grond zijn bussen, eerste trein, tweede trams.”
Op de live-locatie zag ik dat mijn vrienden nog steeds ver weg waren. Toen ze eindelijk arriveerden, konden we elkaar niet vinden. Ik wist het voor elkaar te krijgen zelfs op dit station vast te komen zitten. Waggelend strompelde ik van de ene laag naar de andere, op zoek naar een uitgang. Toen ik hen zag, vloog ik ze huilend om de nek. De redders in de woestijn, maar dan de koude variant.
Thuis kon ik het niet laten het station te googelen. Blijkt dat het als toonbeeld van moderne spoorarchitectuur allerlei internationale prijzen heeft gewonnen. Gebouwd op een viaduct boven de A12, zonder weg eroverheen. Bussen kunnen niet doorrijden, liften worden gebruikt als urinoir. Een prijswinnend niemandsland dus.
Ik zag mezelf weer zitten in die lift, hand op mijn buik. En ik dacht: als dit het voorbeeld is van vooruitgang, dan zijn we verdwaald. Tegen de kleine in mij fluisterde ik: „Hopelijk zijn die babyspullen het waard, want je moeder heeft vandaag de toekomst gezien. En die was ijskoud.”