Het begon te gieten, het water kwam met bakken uit de hemel. En zo werd de nazomer in één klap ingehaald door de herfst. Ik stond in de tram richting het ziekenhuis voor controle.
De tram was overvol met jongeren, mensen die van hun werk kwamen, dagjesmensen die met tassen vol aanbiedingen elkaar in het gangpad verdrukten. Dat ik nou net mijn mitella thuis had laten liggen, en daarbovenop ook nog eens een veel te grote jas had aangetrokken!
Wat doet dit ertoe, hoor ik u denken. Nou, in zoverre dat ik met een nog niet geheelde wond in mijn schouder én in flink zwangere toestand stond te staren naar die twee zitjes bedoeld voor ouderen, zwangeren en gewonden. Ik tik twee van de drie vinkjes aan. En aangezien ik zwanger ben op mijn 40ste, behoor ik officieel ook nog eens tot de geriatrische zwangere. Dus eigenlijk drie. Maar aan de buitenkant was niets daarvan zichtbaar.
Wegkijken
Best zielig, vond ik mezelf. Als die twee roodgekleurde stoelen niet zo fel hadden afgestoken tegen de blauwe, was ik misschien niet eens in deze situatie terechtgekomen. Nu stond ik erbij en keek ik ernaar. Naar twee kerngezonde jongeren die erop zaten en hun saucijzenbroodjes verorberden. Ik probeerde ze weg te kijken. Ja, wegkijken, want vragen of ze wilden opstaan durfde ik niet.
Tot voor kort was ík de fitte, de snelle. Nu stond ik daar: één arm in een halfslappe houdgreep, de ander beschermend op mijn buik, hopend dat niemand tegen me aan zou botsen. Eerder was ik degene die het tempo van de stad moeiteloos bij kon houden, of misschien zelfs bepaalde. Nu representeerde ik de symbooltjes die op de rode stoel afgebeeld stonden. Ik ben bang dat iemand me aanstoot, schrik van een fatbike die door rood scheurt, en voel hoe elk geluid een fractie harder binnenkomt. De stad lijkt niet langer mijn biotoop, maar een hindernisbaan.
Keuvelen over traktaties
In Het Parool stond vorige week dat Amsterdam minder hard groeit dan ooit. Het was ooit het beloofde land, maar nu is er sprake van een trendbreuk. Mensen vertrekken, gezinnen zoeken rust. Het aantal leerlingen op basisscholen slinkt. Ho, ho, dacht ik toen ik het las. Nog eventjes niet. Mijn kind moet nog geboren worden, moet nog leren fietsen, vriendschappen sluiten, ruzies bijleggen. En ik moet nog op dat overvolle schoolplein staan, keuvelend over traktaties en ouderparticipatie.
Toch betrapte ik mezelf scrollend door Funda. Mijn omgeving had me wijsgemaakt dat een kind grootbrengen op driehoog “zielig” is. En hoewel ik mezelf daar nog niet zag zitten, tussen de hortensia’s en de straatbarbecues, begon ik te twijfelen: de gedachte dat de stad me langzaam uitspuugt.
Voor nu lever ik vooral mijn plekje in de tram in. Ik behoor opeens tot een andere doelgroep, en mijn identiteit kan het niet bijbenen. Met mijn goede arm ondersteun ik de zere. En zo ga ik wiebelend richting het ziekenhuis, terwijl de regen tegen de ramen kletst.