Er ligt een hond bij een bureau. Het valt mij niet meteen op als ik tegen het middaguur de redactie opkom, maar bij het koffie halen zie ik ineens iets bewegen en denk: hé.
Wat opvalt is dat het dier, geen kleintje, zij het ook niet supergroot, zich goed opgevoed gedraagt. De hond ligt op de grond vlakbij het baasje op de centrale redactie. Het is een zij, hoor ik later en ze slaapt en slaat niet, zoals ik had verwacht en zoals ik gewend was van de honden waar ik mee ben opgegroeid en zelfs de katten in mijn eigen huishouden, overal op aan.
Tot ergens in de middag een nogal merkwaardig geluid klinkt dat ik niet kan thuisbrengen. Alsof een koe water uit een drinkbak lebbert. Of, dat kan ook, er is ergens op onze etage in de oude drukhal een enorme lekkage en een vergeten inktvat klotst leeg.
Oh nee, wacht, denk ik, dat is de hond. Ze drinkt water uit een bak. Ik deel mijn conclusie met de collega die tegenover mij zit en grap: „Zo klinkt het als ik whisky drink…”
Als ik mijn artikel een dik half uur na deadline klaar heb en dat meld aan de eindredacteur, loop ik bij de hond langs en zoek contact. Maar ze ligt op een bot te kauwen en ik wil niet storen. Mede omdat de hond mij niet kent en zal denken: weer zo’n mafkees.
Het baasje draait zich om en nadat ik zeg dat het een mooi beest is, vraag ik: „Wat voor merk?”
Van alles wat, luidt het antwoord en iets preciezer: „Er zit tien procent wolf in.”
Ik doe een stap achteruit.
„Maar”, grijnst de collega, „er zit ook zeven procent Chihuahua in.”