Bij een maaltijd met vrienden werden kastanjechampignons opgediend, waarop ik het niet laten kon over de dood van keizer Claudius te vertellen, wiens zwak voor paddenstoelen hem volgens de geschiedschrijver Suetonius in 54 na Christus noodlottig geworden is.
Zijn voedsel werd steevast gekeurd door een voorproever, maar die vergreep zich natuurlijk niet aan het mooiste en lekkerste hapje, en daar zat het gif in.
Bij Tacitus staat te lezen dat de keizer daarop moest overgeven, wat zijn lijfarts vergemakkelijkte met behulp van een in zijn keel gestoken veer. De goede dokter zat echter ook in het complot, en de veer was vergiftigd. Die Ouden waren niet voor één gat te vangen.
Claudius’ opvolger, Nero, zag in diens minderjarige zoon Brittannicus een toekomstige bedreiging en ontdeed zich eveneens op ingenieuze wijze van zijn concurrent. De prins kreeg een voorgeproefde, maar veel te hete drank aangereikt, waarop hij dringend om koud water riep, waarin – nu ja, u begrijpt het al.
Naderhand stuurde één mijner disgenoten me een recent medisch artikel, waarin betoogd werd dat al het bovenstaande onzin was, en Claudius een volstrekt verklaarbaar natuurlijk einde had gevonden. Hoe men dat na bijna 2000 jaar zeker kan weten, is mij een raadsel.
Het is waar dat er vrijwel geen prominent sterfgeval in de loop der eeuwen is geweest, waaromtrent geen vermoedens van smerig spel de ronde hebben gedaan, maar dat het merendeel der Romeinse keizers niet in bed gestorven is, is een open deur. Het imperium begint zoals bekend met de meest spraakmakende moord uit de geschiedenis, die op Julius Caesar in 44 voor Christus, en de traditie werd in ere gehouden.
Ook in later tijd was vooral de plotselinge dood van vooraanstaande personen een bron van gemompel en speculaties. Toen de Franse kroonprins in 1536 onverwacht stierf, verdacht zijn vader Frans I de schildknaap Montecuccoli ervan daar de hand in te hebben gehad en liet hem vierendelen. Achteraf veronderstelt men dat de dauphin aan een longontsteking is bezweken.
Zelfs bij de nuchtere Nederlanders duiken af en toe zulke gruwelverhalen op. Onze koning Willem II zou niet te Tilburg in de armen van zijn vriend pastoor Zwijsen de geest hebben gegeven, maar integendeel in 1849 door zijn oudste zoon en erfgenaam zijn doodgeschoten tijdens een orgie op Het Loo. Het feit dat de Oranjes nooit toestemming hebben gegeven Willems doodskist te openen, blijft de roddels voeden.
Onze eigen tijd is er evenmin vrij van. Dat het neerstorten van Prigozjins vliegtuig een paar maanden geleden een ongeluk was, gelooft buiten het Kremlin niemand. Het intrigerende is dat de ware toedracht in al deze gevallen (en er zijn er nog veel meer) nooit duidelijk zal worden. Wel leveren ze, zoveel is zeker, onuitputtelijk stof voor geanimeerde tafelgesprekken.
Tot mijn favorieten behoren de nooit verstomde moordtheorieën rond het heengaan van paus Johannes Paulus I in de eerste maand van zijn pontificaat. Mij lijkt het waarschijnlijker dat het pausschap een te zware last voor hem was; als patriarch van Venetië had hij misschien nog jaren meegekund. Je zou dat het Saint Peter principle kunnen noemen.