Volgens betrouwbare bronnen is de waardering onder Amerikanen voor Donald Trump na 100 dagen presidentschap nog nooit zo laag geweest als bij welke president in de voorbije 80 jaar dan ook. Tallozen hebben inmiddels het vertrouwen in hem opgezegd. Wat betekent dat?
Stel je voor dat je het vertrouwen in je huisarts opzegt. Wat zeg je dan daarmee tegen hem of haar? Bedenk daarbij dat sociaal gezien vertrouwen als tweecomponentenlijm is. Samengesteld uit een mix van intentie en competentie.
De meeste mensen vertrouwen hun huisarts omdat ze geloven dat het iemand is met goede intenties en met vereiste competenties. Zeg je het vertrouwen in je huisarts op, dan kan dat dus om minstens drie redenen zijn. Gebrek aan goede bedoelingen; gebrek aan competenties; gebrek aan beide.
Daarom is het opzeggen van vertrouwen in iemand meestal ook een ingrijpend besluit. Want je zegt daarmee tegen de ander ofwel: ‘Je hebt goede bedoelingen maar je kunt ze niet waarmaken’, ofwel: ‘Je weet wat juist of nodig is en je kunt het ook, maar je doet het niet’.
Geloof in de goedheid
Bij het opzeggen van vertrouwen in anderen dan je huisarts, zoals in je partner, collega’s, chefs, vrienden en politieke leider(s) staan er vaak min of meer dezelfde overwegingen op het spel. De vooraanstaande psycholoog Erik Erikson pleitte daarom ervoor om het streven naar vertrouwen zoveel mogelijk in positieve zin te definieren, en wel als: een fundamenteel geloof in de goedheid van anderen en in de welwillendheid van de wereld waarin we leven.
Erikson duidt die houding met de prachtige term basic trust (basisvertrouwen), oftewel het spanningsveld tussen de geneigdheid tot vertrouwen versus wantrouwen. Volgens de pyscholoog zijn de eerste levensjaren beslissend voor het al dan niet ontwikkelen van basic trust. Maar een hele reeks wetenschappelijke studies wijst er daarentegen op dat de geneigdheid tot vertrouwen of wantrouwen waarschijnlijk over een veel langere periode gevormd wordt. We worden geboren met een meer of minder sterke geneigdheid tot vertrouwen of wantrouwen. Hoe die geneigdheid zich ontwikkelt, hangt deels af van wie of wat we op ons levenspad tegenkomen.
Belangrijke verschillen in reactiepatronen tussen ‘de basale vertrouwers’ en ‘de wantrouwers’ zijn de volgende. Op de eerste plaats een groot verschil in bereidheid om onbekende anderen te vertrouwen. De vertrouwer heeft de houding: ‘ik zal iemand vertrouwen tot ik duidelijk bewijs van het tegendeel heb’. De wantrouwer daarentegen: ‘ik vertrouw iemand niet totdat ik duidelijk bewijs van het tegendeel heb’.
Wantrouwers nemen zichzelf beet
Het tweede verschil is dat de vertrouwer meer geneigd is om anderen een tweede kans te geven en daarmee om de rechten van anderen te respecteren, zoals het recht op (faire) behandeling. Toch doen vertrouwers niet onder voor wantrouwers in het onderkennen wie ze mogelijk wel en niet kunnen vertrouwen. Maar ze zijn eerder geneigd iemand het voordeel van de twijfel te geven.
Dat betekent weliswaar dat vertrouwers vaker door bedriegers worden beetgenomen. Maar wantrouwers nemen minstens zo vaak zichzelf beet doordat ze eerlijke mensen wantrouwen en afwijzen en daarmee de voordelen verspelen die het schenken van vertrouwen gebracht zou hebben.
Mijn conclusie? Ik geef Donald Trump vooralsnog het voordeel van mijn twijfel (raakt overigens wel snel op). Maar worstel wel steeds meer met wat Shakespeare ooit schreef: Het is gelukkiger om soms bedrogen te worden dan om niet te kunnen vertrouwen.